Ook theatermaker, schrijver en curator van verdiepingsprogramma Nieuwe Grond #5 Alexander Nieuwenhuis reageert op de inmiddels veelbesproken Staat van het Theater 2018, waarin Chokri Ben Chikha dreigde om zichzelf in brand te steken. Volgens Nieuwenhuis maakte het optreden iets zichtbaar dat de laatste tijd niet werd gezien. ‘Het theater is, ondanks onze vurige hoop voor het tegendeel, toch meestal niet de ruimte waar collectieve verandering plaats heeft en zeker niet onmiddellijk.’

Donderdag 6 september zat ook ik op met open mond te kijken en luisteren naar de Staat van het Theater van Chokri Ben Chikha, maar niet omdat ik dacht dat hij echt zelfmoord ging plegen op het toneel. Als onderdeel van het Nederlands Theater Festival had ik zijn plan om te suggereren dat hij zich in de brand zou steken al van te voren gehoord. Ook wist ik dat de taxi voor Chokri besteld was en dat hij snel weer terug naar België moest. Toen hij opkwam met een gele jerrycan wist ik dus enigszins wat ik kon verwachten en zelfmoord was het niet.

Voor wie het is ontgaan: op donderdag 6 september betrad de Vlaamse Theatermaker Chokri Ben Chikha het toneel om de Staat van het Theater uit te spreken. De speech waarin gereflecteerd wordt op de ontwikkelingen in het theaterveld. Hij sprak een, volgens sommigen, vlammend betoog uit over de wereld die niet was zoals hij zou moeten zijn. Hij vond dat theatermakers een verantwoordelijkheid hadden om daar iets aan te doen. Chokri ging, zo leek het later, daar ook wat aan doen door zichzelf in brand te steken. Al is de relatie tussen de verandering van de wereld en zijn zelfverbranding mij nog altijd niet geheel duidelijk.

Toch had het theatrale moment duidelijk impact. Er waren mensen in het publiek die Chokri ervan wilden weerhouden door weifelend ‘Nee’ te roepen. En er was Jan Joris Lamers, Nestor van het Nederlandse theater, die naar beneden liep en zei: ‘Dit is niet leuk, ook niet als grapje.’ Waarop Chokri, nog nat van het water dat hij inmiddels over zich heen had geworpen, afdroop in de coulissen en zich naar zijn taxi spoedde.

Tot zover de handeling, nu de analyse. Wat heeft deze Staat ons gebracht? Allereerst moet gezegd worden dat over deze Staat veel is gesproken. Niet alleen op de avond zelf, maar ook op de dagen daarna en dat is, zo weet men bij het Nederlands Theater Festival, altijd goed. Maar heeft deze Staat ons inhoudelijk als sector verder gebracht? Het zal u misschien verbazen gezien mijn beschrijving van Chokri’s Staat, maar ik denk dat er tijdens deze speech iets belangrijks is gebeurd. Om dat nader te bezien, kijken we naar de inhoud van de speech die vooraf ging aan zijn gebaar.

In de opening van zijn speech begint Chokri met een alinea van zijn voorganger Lot Vekemans die zegt dat alles al gezegd is in de Staat van het Theater. ‘Dat klopt’, zegt Chokri ‘Maar is alles ook gedaan?’ Een voorschot nemend op wat later zal plaatshebben.  Hij vervolgt dat het theater ‘iets’ moet doen en dat de kern van dat ‘iets’ gelegen ligt in de artistieke waarheid die de kunst onderscheidt van andere domeinen. Wat deze artistieke waarheid precies is, wordt niet erg strak gedefinieerd maar wel beschreven.

Chokri:

‘Ik heb altijd geloofd in de artistieke waarheid – als een zeer krachtige, autonome vorm van waarheid tegenover de andere vormen van waarheid: de feitelijke waarheid, de propagandistische waarheid, bureaucratische waarheid, religieuze waarheid en noem ze allemaal maar op.’

‘De artistieke waarheid biedt een vrij, maar niet een vrijblijvend perspectief op de wereld. Het is een waarheid die achter de dingen kan kijken en tracht te ontmaskeren en ontsluieren wat anders verborgen blijft. Omdat ze kan beschikken over een poëtisch potentieel. Zonder die artistieke waarheid zouden we ons niets kunnen verbeelden.’

De artistieke waarheid is dus de bron van de verbeelding. Ze is vrij, maar niet vrijblijvend en ze kan achter de dingen kijken en ontmaskeren wat anders verborgen blijft. Gebruikmakend van deze artistieke waarheid, wat ontsluiert Chokri in zijn Staat?

De afgelopen dagen heb ik de Staat van Chokri meerdere keren herlezen op zoek naar een heldere, inhoudelijke reden voor zijn slotgebaar. Maar, ook na meerdere lezingen, blijkt dat uit de tekst van deze Staat niet direct een centrale visie spreekt. Bevangen door een vurige gedrevenheid meandert Chokri van het ene onderwerp naar het andere, van Amsterdam dat een Disneyland is geworden, naar Israël, de veiligheidsstaat die volgens een depressieve Amerikaanse professor het model voor de hele wereld is. Van welke discipline de professor is, zegt Chokri er niet bij. Het feit dat hij professor is volstaat kennelijk als proeve van bekwaamheid. Ook beantwoordt Chokri geen van de vragen die deze bewering oproept. Model voor de wereld volgens wie? Waar? Hoe dan? Wie produceert er?  En vooral: wanneer kunnen we verwachten allemaal in Israël te leven of leven we dat al? Hij herhaalt alleen dat als deze professor gelijk heeft, het Theater ‘iets’ zou moeten doen.

Afgezien van het feit dat het spreken over Israël altijd bij een zekere precisie gebaat is, valt het op dat de dingen die hij in zijn speech aanhaalt stuk voor stuk helemaal niet verborgen zijn, zoals gebruikmaking van ‘de artistieke waarheid’ misschien zou kunnen veronderstellen. Trump is volgens Chokri slechts een afleiding, we kunnen veel van activisten leren zoals van de mensen van Greenpeace die een plein geel hebben geverfd en het meest concrete voorstel dat Chokri te bieden heeft is het oprichten van: ‘Europese cellen waarin kunstenaars en onderzoekers uit alle disciplines – ook hackers, wetenschappers, filosofen – artistieke strategieën uitdokteren, die werkelijk impact hebben in de samenleving, waarmee we kunnen inbreken in de realiteit’. Dat zijn dingen die het publiek niet bepaald voor het eerst voorbij hoorde komen.

De passage die bij ontsluiering nog het dichtste bij komt is de passage over de Duitse Theatermaker Hagenbeck die furore maakte in de 19e eeuw met zijn menselijke dierentuinen. Deze Zoo Humaines speelden een grote rol in het theaterlandschap totdat een zich vergrotend inzicht, een verminderde spektakelwaarde, of de opkomst van de film de aandacht voor deze kunstvorm deed verminderen. Door deze geschiedenis te noemen drukt Chokri ons met de neus op de feiten; een nu schande-volle praktijk die Europawijd door gemak of schaamte op de achtergrond is geraakt. Een exposé over enkel en alleen dit onderwerp zou, ook als Staat van het Theater, wat mij betreft voldoende zijn geweest. Omdat het in zichzelf zoveel zegt over ons huidige debat over identiteit en het verleden dat wij achter ons hebben.

Maar Chokri vliegt voort en legt de link met de actualiteit. Politici als Trump en Erdogan die, omdat zij net als Hagenbeck een gevoel zouden hebben voor spektakel en een sterk onderscheid maken tussen verschillende soorten mensen, maken zich schuldig aan iets dat hij zooïsme noemt. Ook die link, die bij enige toelichting toch wel gebaat zou zijn, wordt al snel weer achtergelaten. Als een soort van Trump meandert Chokri tussen de onderwerpen, raakt kort aan belangrijke dingen om ze vervolgens weer achterwege te laten in het volledige bewustzijn dat iets kort aanraken tegenwoordig kennelijk beter is dan scherp en precies formuleren.

Naar het einde toe begint Chokri zelfs te spreken over de ‘performances van Palach en Bouazizi’ die door hun zelfverbranding respectievelijk de Praagse en Arabische lente in gang zetten. Door dat te doen approprieert hij een politiek wanhoopsgebaar als een artistieke daad en dat lijkt mij een vergissing. We kunnen wat mij betreft in de kunsten eindeloos teleurgesteld zijn over onze slagkracht in de werkelijke wereld. Maar beweren dat politieke martelaren eigenlijk kunstenaars zijn lijkt me toch een brug te ver.

Voor Chokri is één brug te ver duidelijk nog niet ver genoeg. Niet veel later beweert hij dat ook hij zich in brand zal steken, waarna hij vervolgens precies het tegenovergestelde doet; hij blust zichzelf met water en spoedt zich naar zijn taxi. Hiermee toont Chokri wat de werkelijke mogelijkheden en beperkingen zijn van het politieke in de esthetische ruimte en dat is de belangwekkende gebeurtenis waar wij dankbaar voor mogen zijn.

Waar we in de tekst op onze honger blijven zitten, vinden we in de verwarring die zijn gebaar veroorzaakt toch de ontsluiering van iets dat de afgelopen jaren verborgen bleef: de teleurstelling van de activist, iedere activist, die zijn hoop op het theater had gevestigd. Vol van drang om de kloof tussen de wereld die is en de wereld die zou moeten zijn te overbruggen brandt de activist als een fakkel op het podium. Maar uiteindelijk moet de ontmaskering plaatsvinden.

Het theater, de plek waar individuen worden aangeraakt en soms zeer diepe ervaringen beleven, is ondanks onze vurige hoop voor het tegendeel, toch meestal niet de ruimte waar collectieve verandering plaats heeft en zeker niet onmiddellijk. Verbaasd en licht teleurgesteld kijkt de activist dan het publiek in voordat hij in de coulissen afdruipt en zich al dan niet naar zijn taxi spoedt. Of dat nu de ontsluiering is die Chokri had beoogd kan ik niet weten, maar ik weet wel dat wij dat beeld niet vergeten zullen als we weer eens in gesprekken belanden over hoe de kunst maatschappelijke verandering gaat bewerkstelligen.

Dat de kunst als middel gebruikt kan worden om verandering in de maatschappij teweeg te brengen staat buiten kijf. Maar er is een aantal makkelijke denkfouten die we de afgelopen jaren als sector hebben gemaakt. De eerste is dat de kunst haar legitimering zou ontlenen aan de mate van impact in de maatschappij. Dat is manifeste onzin omdat het het enorme potentieel van de kunst tot haar maatschappelijke gevolgen beperkt en bovendien deze impact meetbaar acht.

De andere denkfout is dat het noemen van een belangrijk probleem, al dan niet benadrukkend dat het een complex gegeven is, genoeg zou kunnen zijn om als kunstwerk te kunnen gelden. Dat kan een beginpunt zijn, maar als eindpunt blijft het voor een kunstwerk onbevredigend. In Chokri’s gemankeerde zelfverbranding worden beide denkfouten zichtbaar, waarvoor wij hem dankbaar mogen zijn.

Toch ben ik zelf geen voorstander van zelfverbranding, ook niet als grapje. Niet omdat ik vind dat de theatrale ruimte per definitie a-politiek moet zijn – als het goed gebeurt lijkt me dat een waardig gebruik ervan – maar omdat het niet meer effectief is. De tijd van tot de verbeelding sprekende zelfverbrandingen is in Europa, net zoals de tijd van de menselijke dierentuinen, voorbij. Dat toonde Kambiz Roustayi op de Dam toen hij zich daar 7,5 jaar geleden in brand stak. Deze Iraanse asielzoeker besloot na de afwijzing van zijn asielaanvraag tot zelfverbranding, waarna hij niet meer kon worden gedoofd ook al sloegen de voorbijgangers hem nog zo met hun jassen zoals op de video met de titel Menselijke Fakkel op de Dam is te zien.

Op het nieuws diezelfde avond zei een nieuwslezeres van de NOS in een fragment dat ik nu niet meer kan vinden – maar dat zich in mijn geheugen heeft gegrift, dat Roustayi zich in brand stak omdat hij in de war was en niet uit politieke redenen. En daarop volgde geen morele verontwaardiging of zelfs maar een open brief. Er was een kleine demonstratie waar weinig belangstelling voor was, zijn overtuigende performance ten spijt. Want zo gaat dat blijkbaar hier in Disneyland.

Tot slot; ik ben geen onmens. Waarom zou ik tegenover dit bittere einde niet een hoopvoller perspectief plaatsen? Er zijn toch zeker heldere en inspirerende voorbeelden van een kruisbestuiving tussen kunst en activisme? Ik ben zelf geïnspireerd door een groep kunstenaars als Fossil Free Culture die de kunsten vrij wil maken van sponsoring uit de Fossiele brandstof sector. Door een jarenlange campagne met esthetische middelen heeft deze groep het Van Gogh Museum ertoe bewogen zijn sponsoring met Shell te beëindigen (of volgens de perswoordvoerder van het Van Gogh Museum: niet te verlengen) en de maatschappelijke dialoog over de fossiele industrie aangezwengeld. Zonder de esthetische middelen was hen dat niet gelukt. Dat vereist kennis, kunstenaarschap, strategie en volhardendheid.

Lees hier een eerdere reactie van Jaïr Stranders op de Staat 2018.

Foto: Anna van Kooij


Alexander Nieuwenhuis (1984) is theatermaker, schrijver en essayist. Hij was coördinator van het verdiepingsprogramma Nieuwe Grond #5 op het voorbije Nederlands Theater Festival.