Sigrid Koetse (Haarlem, 1935) is een dochter van een Groningse vader en een Finse moeder. Na de HBS gaat ze op haar zestiende naar de Toneelschool in Amsterdam. Directeur Pos wil haar aanvankelijk nog niet aannemen, omdat ze te jong is. Maar Koetse houdt voet bij stuk. In haar klas zitten uiteindelijk maar vier andere leerlingen, waar Ramses Shaffy een van is. De twee raken goed bevriend en zullen later meermaals gevraagd worden voor belangrijke liefdesrollen.

Bij haar eindexamen in 1955 wordt Koetse – of ‘Swiep’, zoals zij op school wordt genoemd – onderscheiden met de allereerste Top Naeff Prijs ‘voor uitnemendheid’. Volgen De Tijd spreekt ze bij haar afstuderen ‘een verzorgde taal, langzaam, gereserveerd, haast bedachtzaam. Intussen bewegen haar bijzonder expressieve handen, lang en slank, de buigingen van haar stem accentuerend. Expressief zijn ook haar grote, donkere ogen’. Koetse debuteert met een afstudeerproject ook meteen op televisie, een medium waarvoor zij, met name de eerste tien jaren, bijzonder vaak werkt.

Shaffy krijgt dat jaar overigens geen diploma, omdat hij van het theorie-examen wordt uitgesloten vanwege veelvuldig verzuim bij lessen. Het maakt Guus Oster, baas van de Nederlandse Comedie, weinig uit na wat ze hebben laten zien op hun praktijkexamen. Hij engageert hen beiden meteen voor zijn gezelschap. Koetses eerste echte rol bij de Nederlandse Comedie is die van Amparo in Mariana Pineda (1955, regie Peter Scharoff). Daarna speelt ze bijna uitsluitend grote rollen.

In 1958 stapt Koetse over naar de Haagsche Comedie, om veel later, na Ensemble in Eindhoven en Toneelgroep Theater in Arnhem, in de Stadsschouwburg terug te komen bij Publiekstheater en de latere voortzetting Toneelgroep Amsterdam. Daar blijft ze tot haar pensioen in 2000 spelen. Ze hield van de stad en vooral haar schouwburg en publiek: ‘Ik vind het de heerlijkste van het land, de enige plek waar ik gelukkig ben’, zei ze in 1988 in een interview met het Algemeen Dagblad.

In 1988 ontvangt Koetse een Theo d’Or voor haar rol in Bakeliet, de eerste grote productie van toenmalig Toneelgroep Amsterdam onder leiding van Gerardjan Rijnders. In 1996 wordt ze vanwege haar 40-jarige carrière in het Nederlandse toneel onderscheiden als Ridder in de Orde van Oranje-Nassau.

In 2014 staat ze nog één keer op het toneel in de voorstelling La Paloma (Hummelinck Stuurman Theaterproducties, ook in regie van Rijnders), naast die andere twee Grote Dames van het Nederlands Toneel, Ingeborg Elzevier en Kitty Courbois.

‘Een vaderlandse versie van Audrey Hepburn’, noemt Hans Croiset haar vandaag op Facebook. ‘Zij was in de zestiger jaren de lievelingsactrice van Peter Sjarov bij wie ze alle (!) jonge Tsjechov vrouwen speelde. Melancholie cirkelde rond haar verschijning als een geheimzinnige mistflard, onaanraakbaar, een idool uit mijn jeugd.’

In 2021 maakte haar neef Wytse Koetse de aangrijpende film Tante Iki over haar leven en laatste eenzame jaren. Ze was getrouwd met acteur en regisseur Jan Retèl, die al in 1984 overleed. Koetse overleed in het Rosa Spier Huis in Laren.

Foto boven: Pief Weyman – Callas, de gerekonstrueerde monoloog van Toneelgroep Amsterdam, 1992 / Theatercollectie Allard Pierson