Een musical maken van een befaamde film of televisieserie klinkt misschien makkelijk. Het plot bestaat al, de personages zijn breed uitgeplozen en het grote publiek is al bekend met het concept en de titel. Het bewerken van bestaande verhalen naar theater is echter ook een soort koorddansen. Op een strak gespannen touw probeert de schrijver de balans te behouden tussen aan de ene kant het originele verhaal en zijn karakter, en aan de andere kant de wens om te verrassen en iets nieuws toe te voegen. Is het bij Dagboek van een herdershond gelukt om het evenwicht te vinden?

In de proloog zijn we aanwezig bij een toespraak uit 1965 van toenmalig minister en later premier Joop Den Uyl, waarin hij de sluiting van de Limburgse mijnen bekend maakt. Een oude, Erik Odekerke, springt na het einde van de speech uit zijn voegen. De inkrimping van de mijnbouw is het doodvonnis voor Limburg. Gelijk wordt er een parallel getrokken met de wereld anno nu:

ODEKERKE
Er werden ons gouden bergen beloofd.
Het zwarte goud bracht ons welvaart en voorspoed.
En nu er gas in Groningen is gevonden, wordt er gedanst om Het Gouden Kalf. Maar als ook dáár straks het land is leeggeroofd… verdwijnt u dan óók weer, zonder om te kijken..?!

En zonder pardon verplaatst het stuk naar vijftig jaar eerder. Het eerste lied van de musical symboliseert de status quo van Zuid-Limburg in de jaren ’10 van de vorige eeuw. In het lied ‘Ploegen’ vertellen de bewoners van Geleen ons over hun way of life en dat er een nieuwe kapelaan in het dorp zal worden geïntroduceerd. ‘Slepen, zeulen; zweten, beulen, zaaien, ploegen; oogsten, zwoegen’, herhalen de bewoners telkens. Het doet erg denken aan de eerste liederen in Les Miserablés. Exposé die blijft werken.

Eenmaal aangekomen blijkt dat Erik een engeltje op zijn schouder heeft. Biddend vraagt de jonge kapelaan De Heilige Moeder om hem te behoeden voor stommiteiten in zijn nieuwe baan. En met de bliksem ontmoet hij zijn Engelbewaarder, een personage dat alleen Erik lijkt te zien. Ze is zijn geweten en gids met geestige teksten. In de KRO-serie uit jaren ’70 was dit personage overigens ook geschreven, maar dan alleen als voice-over. Hier lijkt Engel (zoals het karakter in het script wordt genoemd) ook een soort gateway om herkenbaarheid op te wekken bij oud én jong. Ja, het is een soort engel met veel verwijzingen naar het geloof (‘Ik ben de weg’), maar als Erik even geen muntgeld bij zich heeft om een kaarsje aan te steken in zijn eigen kerkje, zegt Engel:

Hier vriendin. Jou stuur ik wel een tikkie.

In de eerste zes, zeven scènes leert Erik zijn nieuwe dorpsgenoten kennen. De grillige pastoor Bonhomme, zijn aantrekkelijke huismeid Miete, zijn eigen huismeid Katrien, schoolhoofd Bongaerts en een andere kapelaan genaamd Lumens. De exposé is ongeveer voorbij als Erik begint met zijn I-Want-Song, Erik wil koste wat het kost slagen in zijn nieuwe omgeving:

ERIK
Je wordt geboren, maar daar zelf niet in gekend;
er is mij nooit gevraagd of ik er wel wou zijn.
Als kleine dreumes ben je eerst nog veel te klein, maar op een dag komt het besef dat je er bènt.
Nee, democratisch is het niet, en daar wringt sowieso de schoen.
Wanneer je alles overziet, denk je: hier moet ik het mee doen.
Ik werd geen Godenzoon die groots, meeslepend leeft…
Soms moet je roeien…
Moet je roeien…
Roeien met de riemen die men heeft.

De dialogen zijn qua taal en dynamiek wat stijfjes, als in een zwart-witfilm uit de jaren zestig. Maar het ouderwetse taalgebruik heeft wel degelijk een functie. Het stuk speelt zich meer dan honderd jaar geleden af. De omgangsvormen waren onbuigzaam, deftig en krampachtig. Juist daarin zit het conflict. Het maakt het drama spannend.

Ondertussen ziet Erik wel iets in huismeid Miete, iets wat zich natuurlijk als een vuurtje verspreidt onder de dorpsbewoners. Terwijl Miete met ene Bertus gaat, en heeft de kapelaan nooit gehoord van het celibaat? Zo begint het lied ‘Waar rook is’:

KATRIEN
Zeg, heb jij het al vernomen, van meneer de kapelaan?!
Hij heeft Miete meegenomen, om uit ‘wandelen’ te gaan!
Ze verdwenen in de struiken!

VROUW BONGAERTS
Maar die meid is nog een kuiken!

KATRIEN
‘k Heb mij altijd afgevraagd: is die slet nog wel een maagd?

HUISMEID
’t is Godgeklaagd!”

Het is opvallend hoe strak schrijver André Breedland met rijm werkt in de liedteksten. In het boek Song- en liedteksten schrijven: van cabaret tot rock stelt Yke Schotanus dat spanning opbouwen en weer afbreken de basis is van een liedtekst. Een luisteraar/lezer denkt bij een lied altijd te weten wat er komen gaat. Het is de kunst om te spelen met het verwachtingspatroon van de luisteraar, mensen te laten weten wat ze moeten weten, om ze daarna soms even op het verkeerde been te zetten, aldus Schotanus.

Breedland zorgt echter voor weinig verrassingen. Bijna alle liederen zijn in het dwingende rijmschema ABAB geschreven. Zie bijvoorbeeld de pauzefinale ‘Volg de weg’:

ALLEN
Ga op weg, en richt je blikken naar boven!
Ga de weg, die wij allemaal moeten gaan!
Kijk niet weg, maar blijf in de toekomst geloven!
Volg de weg, de tijd van verlossing breekt aan!

Er is inderdaad ook sprake van een soort begin-gelijkrijm als we het hebben over het woord ‘weg’. Je kan een hoop met het woord, wat dat betreft is ’t een leuk taalspel. Het bekt ook lekker en door de rijm voelt de structuur als iets wat songwriters vaak ‘thuiskomen’ noemen. Een luisteraar onthoudt het liedje wellicht, en ja – het is toegankelijk. Maar als een schrijver een lied vol zet met rijm, blijft er weinig ruimte over voor interpretatie en vernuftige draaiingen. De luisteraar wordt nodeloos afgeleid door een soort ‘rijmende’ verwachting. Breedland heeft zodoende mooie liedjes geschreven, die qua structuur iets te veel zijn dichtgetimmerd.

Aan het einde van de eerste akte is heel Geleen uitgelopen voor de inzegening van de Sinte Barbara Mijn. Waar in het begin van het script Den Uyl de mijnbouw inkrimpt, zien we hier nog de hoop die het zwarte goud Limburg bracht. Waar alles begon met ploegen en armoede, komt eindelijk de welvaart naar het zuiden. De tijd van verlossing breekt aan, zingen de dorpsbewoners.

Na de – als je het op papier leest – denkbeeldige pauze, komt het lied ‘In het duister’. Waar het beginlied erg Les Misérables was, is het nu Billy Elliot. De mijnwerkers klagen over al die dagen in het donker in de mijnen. Hoewel het bakken geld oplevert voor de rijke directeuren, komen de mijnwerkers met stoflongen van hun werk. Een vader van een vriend overlijdt, het is al de zoveelste ‘koepel’ (mijnwerker) die het loodje legt. De jonge kapelaan Erik ziet het allemaal met lede ogen aan:

ERIK
De arme man laat zes bloedjes van kinderen achter…
Ik vraag mij steeds vaker af: betalen we als Limburgers niet een te hoge prijs voor die mijnen?”

De vraag is natuurlijk terecht, maar ook oppervlakkig. Al is dat natuurlijk ook te gooien op de jonge leeftijd en onervarenheid van Erik.

Het geld kruipt inmiddels waar het eerder niet gaan kon. René, zoon van schoolhoofd Bongaerts, komt het dorpsplein opgereden met een Ford. De notaris heeft hem geld geleend en nu banjert hij als rijke man door het dorp. Twee scènes later blijkt dat René kolen steelt uit de mijn en doorverkoopt. Bertus, de man van Miete, ziet René per ongeluk kolen verkopen aan twee mannen. Bertus wil ook kolen voor de kachel, maar René weigert. Bertus dreigt het aan meneer pastoor te vertellen.

In een beetje ’n Bassie & Adriaan-achtige scène lokt René de arme Bertus naar een mijnschacht, laat hem voorover buigen en geeft ‘m een duwtje. Bertus is meteen dood en krijgt een begrafenis onder het nummer ‘Hoog aan de hemel’:

MIETE
Hoog aan de hemel:
ontelbare sterren.
Eén van die lichtjes ben jij.
Hoog aan de hemel;
ik zie ze van verre.
Zo onbereikbaar en toch zo dichtbij…

Kapelaan Erik was toevallig aan het wandelen en heeft alles gezien. Toch verklaart hij bij de politie dat het een ongeluk was. Om de lieve vrede in het dorp te bewaren. René duikt onder.

De dorpsbewoners krijgen te horen dat als een ongeluk boven de mijnen gebeurt, de staat niet verplicht is om een uitkering aan de slachtoffers uit te keren. De mensen pikken het niet langer en brengen een soort socialistisch strijdlied ten gehore waarin het vrije woord wordt opgehemeld en SDAP-leider Pieter Jelles Troelstra op een schild wordt geheven.

Zo zijn er talloze verhaallijnen in Dagboek van een herdershond. Zo komen we weer op het koorddansen. Door de vele fragmentarische plotjes en de vele onderwerpen raakt de musicalbewerking op veel momenten uit balans. Er zit weinig evenwicht tussen de wrede thema’s van stoflongen aan de ene kant en frivool hopen op een mooie toekomst als in het eindlied ‘Ga op weg’ (een reprise van de pauzefinale). De nuance is er bijna niet. Het is het een of het ander. Het is maar de vraag of zwaartekracht zijn werk doet of dat de authenticiteit en het karakter het script redden.

Dagboek van een herdershond lijkt vooral een zoektocht naar de Limburgse identiteit. Als de kerken leeglopen en de mijnen worden gesloten, wat is de provincie dán? Het antwoord lijkt ‘m te zitten in de mensen van het zuiden. Zo worden er grappen in Limburgs dialect gemaakt, komt de ‘nonnevot’ voorbij, mag het volkslied niet ontbreken en leren we de Limburgse keuken kennen van rijstepap, stroop en zuurvlees.

De mensen maken Limburg. Daar hebben ze de mijnen niet meer voor nodig. Dagboek van een herdershond misschien wel. Als ode en klankbord.

Op 8 mei 2022 ging de musical ‘Dagboek van een Herdershond’ door Albert Verlinde Producties en Toneelgroep Maastricht in première in het pop-up theater in het MECC in Maastricht.