SKRIK begint met de premisse: Stel je voor, je hebt ‘one minute of fame’, niet meer niet minder, om het onmogelijke te doen, het onhaalbare te halen, ‘mission impossible’ in één minuut. Wat zou je doen?

Tien personages gaan het gesprek aan over dit filosofische idee. Hun fantasie gaat eerst alle kanten op: het leren van een vak binnen een minuut, een filosoof een keer ongelijk geven of in één klap een groot kunstenaar worden. Na wat gekibbel en een enkele flauwe grap richten de tien zich al snel op een specifieke gebeurtenis die zich ooit in slechts 55 seconden afspeelde: de roof van het schilderij De Schreeuw van Edvard Munch, gestolen door Pål Enger in 1994.


In hun zoektocht naar het mogelijk maken van het onmogelijke nemen ze ‘een voorbeeld aan pål enger’, een voornemen dat steeds weer herhaald wordt. Het stuk speelt met hoe dubbel het is om te streven naar iets wat moreel verwerpelijk is en zet de tien stemmen in om de verwarring hierover weer te geven. De tien laten zich gedurende de tekst inspireren door de Noorse kunstdief die Noorwegen op zijn kop zette, en ontdekken beetje bij beetje wat voor consequenties de diefstal heeft gehad voor Pål.

SKRIK bestaat uit tien stemmen en tien scènes. In de scènes wordt steeds in- en uitgezoomd tussen het gesprek van de tien personages en concrete gebeurtenissen uit het leven van Pål en hoe het hem verging na de diefstal.

De stemmen die aan het woord zijn, krijgen geen namen. Ze worden weergegeven in kolommen en de tekst is opgemaakt op liggende pagina’s om ruimte te bieden voor alle tien. Bovenaan de pagina’s wordt met getallen aangegeven bij hoeveel inspringing welke stem aan het woord is. Op de eerste pagina wordt dit in stijl uitgelegd:


In tegenstelling tot deze eerste pagina, waar hoofdletters en punten op te zien zijn, worden in de rest van de tekst geen leestekens gebruikt, waardoor elke scène haast in één ruk gelezen kan worden. Het effect van deze flow is wisselend: op bepaalde momenten is het alsof de stemmen kibbelen, tegen elkaar in gaan, maar op andere vormen ze samen juist een geheel, één vertelstem. De flarden van zinnen die iedere stem uitspreekt vormen samen een stroom aan gedachtes die ook in één persoon zouden kunnen bestaan. De tekst is een golfbeweging tussen het gevoel van een verteller die de lezer een verhaal vertelt en een groep die onderling een gesprek voert.

Bewust spreek ik hier alleen over stemmen en niet over personages: hoewel het wel gaandeweg duidelijk wordt dat iedere stem zijn eigen voorkeuren heeft (voorzichtig zijn, er vol voor gaan, flauwe grapjes maken), vormen ze eerder een collectief dan tien individuen. Samen zetten zij het enige echte personage neer, het personage waar het uiteindelijk om gaat: Pål Enger. Pål is de enige die duidelijk vorm krijgt en in al zijn dubbelzinnigheid wordt neergezet. Hij wordt van verschillende kanten bekeken, waardoor hij meer wordt dan kunstdief. Hij is ook vader, man, ondernemer en kunstliefhebber.

Opvallend is dat de stemmen elkaar op sommige momenten lijken te willen overtroeven. Ze positioneren zichzelf als zo zeker van hun zaak, dat de anderen haast gedwongen zijn om mee te gaan in het detail dat aan het vertelde verhaal toegevoegd wordt, ook als het helemaal niet zo overtuigend is: zo is er een confrontatie tussen Pål en de man aan wie hij het schilderij wil verkopen, wat als volgt verteld wordt:

                  zeker is in elk geval
dat de regen voor dat moment
even blijft hangen
de wind deinst terug
de visser staakt het kreunen
en de schreeuw wordt overhandigd

De stemmen schetsen hier een overdreven gedramatiseerde weergave van de gebeurtenissen, want het is natuurlijk helemaal niet zeker dat dit zo gebeurd is: het is zelfs vrij ongeloofwaardig dat het weer zou reageren op wat er gebeurt met Pål. Naast dat ze hun verhaal zo mooier maken, lijkt het ook alsof de stemmen zich zo stellig opstellen om hun eigen rol in de zoektocht naar het onmogelijke veilig te stellen.

Op andere momenten zijn de stemmen niet zo meegaand. Ze maken ruzie, echoën elkaar, of trekken elkaar in twijfel. Ze weten niet precies meer waarom ze met deze absurde zoektocht bezig zijn. Nummer tien zegt zelfs: ‘we staan volledig voor schut / ik had hier nooit aan mee moeten werken.’ Waarom ze dit project nu precies aan wilden gaan wordt niet helemaal duidelijk, maar toch houden de stemmen die steeds verder en dieper willen gaan met het experiment de overhand en gaat de zoektocht naar de 55 seconden door.

De laatste en tiende scène is gewijd aan de 55 seconden waarin Pål de kunstroof uitvoerde. Elke seconde wordt meegeteld, waardoor er een bezwerend ritme en tempo ontstaat dat de lezer meetrekt naar het einde. Door het gebruik van deze opzwepende techniek wordt de zwaarte en het belang van dat moment opeens nog veel voelbaarder voor de lezer: het moment dat Noorwegen op zijn kop zette, het moment dat nu nog steeds zoveel invloed uitoefent op de tien stemmen, én nu ook op het publiek, waar de aandacht aan het eind nog even naar verlegd wordt.

Uiteindelijk lijkt tekst als geheel op een steeds heen en weer gaande golfbeweging, waarbij de stijl en onderwerpen continu van focus veranderen. Nu een filosofisch, dromerig perspectief, dan weer specifieke scènes die in detail uit geschreven, met als klapper op de vuurpijl het toegevoegde meta-bewustzijn van de aanwezigheid van een publiek. Dit maakt SKRIK tot een fascinerende, maar ook erg uiteenlopende tekst, waar de rode draad soms verscholen wordt achter een veelheid aan perspectieven. Toch laat het stuk hiermee zien dat niets is wat het lijkt: zelfs als de stemmen het samen eens zijn presenteren ze samen een soort schijnwerkelijkheid, waarvan geleerd kan worden, of die je af kan schrikken. De keuze is aan jou.

De tekst ‘SKRIK’ van Frank Siera is uitgegeven door De Nieuwe Toneelbibliotheek (boekje 548).