In Judas hanteert de gelijknamige hoofdpersoon een arsenaal aan retorische trucs om de toeschouwer in de val te lokken. Dat maakt deze monoloog tot bijzonder goed materiaal voor de acteur. Aan de regie de opdracht om de man in een kritisch licht te plaatsen.

Judas Iskarioth, de verrader van Jezus. Zijn rol in het lijdensverhaal is bekend. Hij levert zijn Meester met een kus over aan de hogepriesters. Die geven hem vervolgens door aan de Romeinen, die hem kruisigen. Daarop krijgt Judas spijt, geeft zijn opdrachtgevers de dertig aan hem betaalde zilverlingen terug en verhangt zich. Maar zijn zelfbestraffing heeft niet kunnen voorkomen dat hij de geschiedenis in is gegaan als een van de grootste slechteriken ooit. Het is deze man die het woord voert in deze monoloog.

Lot Vekemans schreef Judas in 2005, toen er enige aandacht voor het pas ontdekte Judasevangelie was. In het kielzog van dit momentum ontstonden verschillende Nederlandstalige toneelteksten over dit personage, maar geen daarvan heeft het succes van deze Judas gekend. Na de Nederlandse oeropvoering, met Han Kerckhoffs als de grote verrader, vond de monoloog zijn internationale weg naar Engeland en Duitsland. Johan Simons maakte er in 2012 bij de Münchner Kammerspiele een door pers en publiek bejubelde enscenering van, die zeven jaar op het repertoire bleef staan. De voorstelling door Suburbia die de komende weken te zien is, is een herneming uit 2012 . Zeker gezien het feit dat het 21steeeuwse theaterpubliek niet meer vertrouwd is met de bijbelse verhalen en personen, is deze populariteit opmerkelijk. Het heeft ongetwijfeld te maken met de geraffineerdheid en schijnbare eenvoud waarmee de schrijfster het werk gezegend heeft. Judas is een verraderlijke tekst.

De opbouw en taal zijn eenvoudig. Het is een doorlopend relaas, dat echter vaak onderbroken wordt door kortere en langere stiltes, of door onafgemaakte zinnen. De taal klinkt, ondanks de vele verwijzingen naar de Bijbel, hedendaags. Ze bevat weinig poëzie, maar is zeer ritmisch gestructureerd. De vakkundigheid van de schrijfster voorkomt dat de teneur ‘uitleggerig’ wordt – een gevaar dat bij dit soort onderwerp op de loer ligt, omdat de toeschouwers van heel wat informatie voorzien moeten worden. De ‘appellatieve’ taalfunctie overheerst, wat in dit geval zoveel wil zeggen als: het publiek voelt zich constant aangesproken om te reageren en soms zelfs actief in te gaan op wat door de persoon op toneel gevraagd wordt.

Wie is het die hier voor ons staat? En waarom is hij er? Vekemans zet haar hoofdpersonage neer als ‘mens tussen de mensen’, een tijdgenoot van ons. Voortdurend zoekt hij contact door zijn publiek aan te kijken, toe te spreken, te bevragen en van uitleg te voorzien. Hij verwelkomt de mensen (zoals dat in veel Nederlands theater gebruikelijk is), laat vaak stiltes vallen waarin nagedacht kan worden, sommeert ‘iemand die niet betaald heeft’ om zich bekend te maken en tapt moppen. Hij lacht, is kwaad, huilt of ‘verbijt’ zijn emoties. Kortom, hij is zoals u en ik.

Deze verteller mag dan een hedendaags persoon zijn, in zijn verhaal overheerst de geschiedenis. De vele namen en beschrijvingen van plaatsen en personen uit de Bijbel duwen in onze verbeelding een andere wereld op de voorgrond. Deze voelt vreemd en bekend tegelijk. Er is sprake van ‘een land waar veel gevochten is, veel geleden, veel gehoopt, veel gebeden, in een tijd dat niemand wist waar we precies naartoe gingen en iedereen wenste dat het ooit beter zou gaan’. Het is een land waar de Romeinen de Joden overheesen. Genoemd worden Jeruzalem, Judea, Galilea, Samaria, Perea, met hun tempels en de tuin Getsemane.

Deze plekken worden bevolkt door hogepriesters, nep-messiassen, apostelen, koningen, keizers, profeten, door figuren als Pilatus, Barabbas, Petrus, Maria en Maria Magdalena, door minder bekenden als Annas of Kaiafas. God en Satan zijn hier alomtegenwoordig. En dan is er uiteraard Jezus – omschreven als een man die bijzonder goed was in het vertellen van verhalen, die onwaarheden over hem links liet liggen, die aan de dingen voorbij kon kijken, die niet zei wat je moest doen, die geloofde in verandering en eigen kracht.

Anders dan je misschien zou verwachten, krijgt Judas slechts enkele typerende eigenschappen en zijn er weinig gegevens over zijn levensgeschiedenis. Veelzeggender zijn de beschrijvingen van zijn complexe relatie tot Jezus, met wie hij drie jaar heeft opgetrokken. Jezus is niet alleen de Zoon van God en de Verlosser. Hij is in Judas’ ogen ook een politiek leider en daarnaast bovendien een vriend en een mens met twijfels.

Zelf spreekt Judas over het ‘onbekende’ verhaal dat hij wil vertellen, maar gezien de vele verwijzingen naar de Bijbel, domineert het bekende verhaal. De diepere betekenis van het stuk is dan ook zeker niet te zoeken in wat, maar in hoe Judas vertelt.

De woorden schuldonschuld, berouw, spijt komen veelvuldig voor. Schuld is dan ook het hoofdthema. Hij realiseert zich dat er ‘geen weg meer terug is’ en dat geen gebed hem zal verlossen van de ‘pijn’ (lees: schuldgevoel) die hij iedere ochtend voelt als hij wakker wordt en zich herinnert wie en wat hij is.

Maar Judas’ verhaal is allesbehalve een biecht, een schuldbekentenis, of laat staan een spijtbetuiging. Het is een indrukwekkende verzameling van strategieën die de toeschouwer misleiden en manipuleren. Hij zegt verkeerd begrepen te zijn: ‘voordat je het weet worden mijn woorden verdraaid’. Hij trekt een rookgordijn op door te problematiseren: ‘eerlijk is een lastig begrip’, of te relativeren: ‘De DAAD van VERRAAD zoals jullie het noemen’. Hij beschuldigt zonder de beschuldiging uit te spreken: ‘Ja het spijt me. Ik wou iets zeggen waarmee ik mezelf omhoog zou praten en hem naar beneden’. Hij maakt zijn toehoorders onzeker door zijn eigen verhaal in twijfel te trekken, door hen te ontmoedigen om hem te begrijpen: ‘Al tweeduizend jaar zijn mensen bezig om mij te begrijpen’, door onbeantwoordbare vragen te stellen in de trant van wat had jij gedaan in mijn plaats? Of door het antwoord te weigeren als niemand uit het publiek het geeft: ‘Nee ik hoef geen antwoord’.

Hij excuseert zijn handelen door te benoemen dat Jezus geobsedeerd was door zijn eigen dood. Hij claimt als dader de slachtofferrol. Hij wijt alles aan een gebrek aan informatie: ‘Hoe kon ik weten dat’, of hij presenteert zijn daad als in principe goed doordat er een goede intentie achter zat: ‘Ik wilde hem wakker schudden’. Uiteraard maakt hij hier en daar een schijnbeweging. Dan verbergt hij zich achter de waarheid: ‘Het is niet moeilijk om onschuldig te lijken. Je verschuilt je gewoon achter een overtuiging. Of je wijst naar iemand anders.’

Vekemans laat hem bovendien veel aandacht besteden aan het feit dat Judas als naam zo beladen is. Hij wil naar eigen zeggen opnieuw trots kunnen zijn op hoe hij heet. Het klinkt begrijpelijk, maar het is een afleidingsmanoeuvre voor gevorderden: ‘Is er iemand? Die durft te zeggen Peter, Paul, Marc, Simon, Johan. Neem mijn naam dan neem ik de jouwe?’ De suggestie van inwisselbaarheid stuurt voorbij aan het feit dat al deze personen niemand verraden hebben en Judas wel. Effect zal dit manoeuvre ook op niemand hebben. De associatie van deze naam met het kwaad lijkt definitief gevestigd. Het doet denken aan een uitspraak van Harry Mulish: de Tweede Wereldoorlog zal pas echt voorbij zijn, als mensen hun kind weer Adolf noemen.

Doorheen de eeuwen wordt de figuur van Judas steeds opnieuw vormgegeven. Hij komt behalve op ontelbare schilderijen voor in talloze drama’s en muziekwerken. Dat heeft ongetwijfeld te maken met het feit dat er in de Bijbel weinig over hem te vinden is. Naar zijn motief om Jezus te verraden blijft het gissen. Dat wordt dan ook zeer uiteenlopend ingevuld. Had hij een politieke agenda? Werd hij misleid? Kon hij niet liefhebben? Of was hij het instrument dat het uiteindelijke martelaarschap van Jezus mogelijk maakte? Het zijn allemaal kwesties van interpretatie. En dat maakt hem juist zo uitermate geschikt als toneelpersonage.

Bij Vekemans blijft het antwoord uit. De regie zal zich niet moeten laten misleiden door de omtrekkende bewegingen die haar Judas maakt. Hij wil niet meer leven met de schuld, maar raakt deze ook niet kwijt. Hij erkent zijn daad niet als een daad en omzeilt zo de verantwoordelijkheidsvraag. Johans Simons strafte Judas dan ook door hem onbeweeglijk, naakt en met de rug naar publiek te laten spreken en hem te tracteren op een donderbui van stenen in plaats van reinigende regen.

Een tekst die vandaag niet aan relevantie heeft verloren.

De tekst Judas van Lot Vekemans is uitgegeven door De Nieuwe Toneelbibliotheek (boekje 547). Lees hier onze recensie van een opvoering door Suburbia in 2015.