Met Komt op/Gaat af levert de Vlaamse schrijver en theatermaker Nico Boon zijn achtste toneeltekst af. Het stuk, als solo gespeeld door Boon zelf, is dit jaar genomineerd voor de Taalunie Toneelschrijfprijs. Dat de tekst bedoeld is als solo voor zijn eigen auteur geeft Komt op/Gaat af een sterk persoonlijk karakter mee. De tekst lijkt ook doorspekt met de persoonlijke fascinaties van de schrijver. Toch zijn het persoonlijke en het algemene dieper met elkaar verweven dan aanvankelijk schijnt.

‘De tekst bestaat uit een aantal delen die in verschillende volgordes kunnen worden gespeeld’, zo staat er onderaan de inhoudsopgave te lezen. Negen delen zijn het, om precies te zijn: Begin, Eindes, M.B.W., De drie ziekenhuizen, Slideshow, Een man, Toneelschool, Hij en Slideshow: de foto’s. Het kortste, Slideshow, is niet langer dan een pagina. De langste delen, De drie ziekenhuizen en Een man, zijn beide 13 pagina’s.

Maar niet alleen in lengte bestaan er grote verschillen tussen de delen. Ook thematisch gezien liggen de onderwerpen steeds ver uit elkaar. Soms zijn het persoonlijke verhalen, soms gedeeltes van de wereldgeschiedenis. En soms raken die twee dingen elkaar aan. Het maakt Komt op/Gaat af tot een meanderende stroom, een wandeling met zevenmijlslaarzen door de wereldgeschiedenis, die stopt bij punten die steeds vanuit een persoonlijke fascinatie aandacht schijnen te krijgen.

De titel Begin, van het eerste deel, doet vermoeden dat dat ook het begin zal zijn. Maar die verplichting bestaat dus niet. Het is slechts het begin van een persoonlijk getint verhaal over een gevonden fotoboek. Eindes komt in de inhoudsopgave na Begin, maar blijkt daarvan allesbehalve een logisch slot of vervolg te zijn. Eindes is een lange opsomming van sterven en doodsoorzaken, met een algemeenheid die ver van het persoonlijke af lijkt te blijven: ‘Smith, Eliott: midden in een park/Levi, Primo: van de trap/Zweig, Stefan: in ballingschap, in de armen van zijn vrouw.’

Door de verschillende delen heen zijn er een aantal thema’s die steeds terugkomen. Onafhankelijk van de tegenstelling tussen het persoonlijke en het algemene, zijn dat fotografie, dokters en oorlogen, in steeds wisselende samenstelling. Ze zitten in verhalen over de ziekenhuisbezoeken van de vader, moeder en grootmoeder van Boon, en hoe hij ze fotografisch heeft weten vast te leggen. Over de ontwikkeling van de Amerikaanse verpleegster Margaret Bourke-White van verpleegster tot oorlogsfotografe. En over hoe Che Guevara zich opwerkt van dokter naar revolutionair.

De taal die Boon gebruikt, is bij een eerste beschouwing nuchter en onopgesmukt. Maar die soberheid is verraderlijk. Een nadere bestudering toont dat het dat vaak allesbehalve is. Het taalgebruik van Boon geeft juist veel kleur aan datgeen wat het beschrijft. Over een foto van Che Guevara, genomen na diens dood, schrijft hij:

Che,
op het punt van deze foto een onzichtbare legende,
een gerucht,
een spook,
een bedreiging,
ligt er als een bewijsstuk bij,
als een besmeurde vod,
als een waarschuwing voor wie zich te veel in het hoofd wil halen.

De woorden worden hier beheerst gekozen, als een opsomming die met zorgvuldigheid is samengesteld. De gebruikte beschrijvingen slagen er in een pallet van associaties op te roepen. In feite is de foto niet meer dan een wat propaganda-achtige bewijsfoto van de dode Che Guevara, met een generaal, een journalist en een CIA-agent om zijn lijk. ‘Gerucht’, ‘spook’ en ‘bedreiging’ kleuren iets wat verder niet op de wat onscherpe zwart-witfoto te zien is. Ze wijzen op een reputatie die met de dood van Che Guevara ongeldig is verklaard. De laatste kwalificaties verwijzen daarentegen naar wat er na dit moment te komen staat. Het ‘bewijsstuk’, de ‘besmeurde vod’, wat de man met de kogelgaten nog in de borst pas na deze foto zal kunnen worden. De omschrijvingen verwijzen naar wat er aan de foto vooraf is gegaan en naar wat er na de foto nog te komen staat. En daarmee dus juist naar wat er op het beeld niet te zien valt.

Het is een patroon dat terugkomt in Toneelschool, als hij zijn eerste weken op de toneelschool beschrijft: ‘Mijn buurman was gestorven./Twee van mijn tanden vielen zomaar uit./Ik was ervan overtuigd dat mijn moedervlekken ’s nachts van plaats veranderden. /En het liedje ‘Stuck in a moment’ van U2 stond al maandenlang op endless repeat in mijn hoofd.’ Het zijn inkleuringen van iets dat niet boven de feitelijkheid uitkomt, in dit geval de mededeling dat dit de eerste paar weken op de toneelschool moeten zijn geweest.

In het deel M.B.W. blijkt dat dat de initialen zijn van Margaret Bourke-White, een Amerikaanse fotografe. Haar levensverhaal wordt er nageplozen, langs de door haar gefotografeerde gruwelijkheden van het Duitsland van 1945 en van de Koreaanse oorlog. Dat verhaal begint hier bij het inslaan van een V2 op de cinema Rex aan de Antwerpse De Keyserlei in 1944, waar Bourke-White getuige van moet zijn geweest: ‘Margaret Bourke-White wandelt in uniform door de De Keyserlei. Margaret is twintig, en pas twee weken geleden in het bevrijde Antwerpen aangekomen. Ze is een verpleegster bij het Amerikaanse leger.’ Het is tussen de restanten van de cinema dat ze uiteindelijk haar eerste camera zal vinden.

Bij het verhaal een foto van een lachende vrouw in verpleegstersuniform. Margaret-Bourke-White, zo schijnt het. Nog voor het begin van een carrière die haar met alle verschrikkingen van de oorlog kennis zal doen maken, zo blijkt als er een paar pagina’s verder door haar gemaakte foto’s te zien zijn van een Duitse moeder die haar twee kinderen heeft vermoord na de nederlaag van de Nazi’s en van twee Zuid-Koreaanse soldaten met het onthoofde hoofd van een Noord-Koreaanse krijgsgevangene.

Toch komt die gedachtegang later in de tekst op losse schroeven te staan, als er een illustratie van de biografie van Bourke-White de revue passeert. De vrouw die op de coverfoto van de biografie achter een camera poseert, verschilt van de vrouw in het verpleegstersuniform die het verhaal over Margaret Bourke-White vergezelt. Ze heeft een andere haarkleur, en de vrouw in het verpleegstersuniform draagt een bril die de Margaret Bourke-White op de cover van haar biografie niet draagt.

Een blik in de biografie van Margaret Bourke-White bevestigt dat vermoeden. Bourke-White werd geboren in 1904, en ten tijde van de bevrijding van Antwerpen moet ze dus al veertig zijn geweest. Al in de jaren ’30 had ze een carrière als fotografe, en tijdens de Tweede Wereldoorlog was ze de eerste vrouwelijke oorlogscorrespondent. De foto’s van een Duitse moeder en de onthoofde Noord-Koreaanse krijgsgevangene zijn wel daadwerkelijk door Bourke-White gemaakt.

Haar bestaan is niet dus geheel verzonnen. De verhalen over haar ontwikkeling van verpleegster tot fotografe geven haar een invoelbaarder gezicht dan het werkelijke. Het wordt voorzien van aanknopingspunten om het samen te kunnen laten vallen met het verhaal van de grootmoeder wiens overlijden in De drie ziekenhuizen wordt beschreven, en die als verpleegster bij het bombardement op de cinema Rex moet zijn geweest. De verbinding is een kunstmatige, maar tegelijkertijd een doelmatige. De wereldgeschiedenis wordt er behapbaar gemaakt.

De foto van de vrouw in het verpleegstersuniform, de twee door Margaret Bourke-White genomen oorlogsfoto’s en de foto van de cover van de biografie van Bourke-White zijn voorbeelden van een groter aantal illustraties die in de tekst staan. Voor een deel zijn het ook echt illustraties, verduidelijkingen van het vertelde verhaal, aanwijzingen voor wat er bij de tekst te zien valt. Maar tegelijkertijd blijft het besef dat dit een toneeltekst is steeds ergens sluimeren.

Uiteindelijk blijkt het laatste deel van de tekst, Slideshow: de foto’s, geheel uit foto’s te bestaan. Tien pagina’s, met steeds zes foto’s. De titel wijst op een relatie met een ander deel van de tekst: Slideshow. Een beschrijving van hoe er bij het openen van het huis van een overleden buurman zeventien fotoboeken achter waren gebleven, die allemaal bestonden uit steeds identiek schijnende foto’s van een moeder en zoon: ‘Steeds dezelfde twee mensen:/een man,/in wie ik mijn buurman/op jongere leeftijd herkende, en een vrouw,/die ik nooit eerder had gezien/en zijn moeder bleek te zijn.’

Slideshow: de foto’s geeft een selectie van de inhoud van die fotoboeken. Maar wel een selectie die het niveau van louter illustratie ontstijgt. Door de veelheid ervan, maar ook omdat het een apart deel van de tekst is, en niet wordt gepresenteerd als een aanhangsel van Slideshow. Ze zijn niet langer de overleden buurman en zijn moeder. Van die omschrijving zijn ze losgerukt, door de afstand in het script verwijderd geraakt. Het zijn geen illustraties meer, ze zijn een op zichzelf staande entiteit, een bestanddeel van het script. Als materiaal zijn ze zorgvuldig uitgespreid, bedoeld om gepresenteerd te worden. Net zoals de tekst dat is, ingedeeld in verschillende delen waar een voorstelling uit kan ontstaan.

De foto wordt weer tot onderwerp gemaakt in het achtste deel, Hij. Een verslag van een bezoek aan een tweedehands boekhandelaar, in een zoektocht naar een biografie van Margaret Bourke-White. Terwijl de boekhandelaar overal zoekt naar het boek, bestudeert de verteller een foto aan de muur:

Hij brengt zijn gezicht dichterbij om dat hangertje beter te kunnen zien, maar merkt dan tot zijn eigen ontzetting
hoe de goudvis op de foto hem
– subtiel, maar duidelijk zichtbaar –

een knipoog geeft.

De goudvis grijnst naar hem.

De goudvis lacht hem uit.

De goudvis flappert met zijn vinnen.

De goudvis geeft met zijn oogleden morsetekens die ‘help, help, help’ betekenen.

De goudvis opent zijn goudviskleurige lippen en laat er een vette boer aan ontsnappen.

Nee.
De goudvis spreekt hem toe.
Ja.
De goudvis spreekt hem toe vanuit de dieptes van de foto. De goudvis zegt:

‘Viva la revolución.’ Nee.
De goudvis zegt:

‘To be without a story
is to be lost in the vastness of a world that spreads in all directions
like arctic tundra.’

Ja.
Dat is wat de goudvis zegt.

De vraag is of hij hier werkelijk naar de foto kijkt, of naar de mogelijke foto’s die er hadden kunnen bestaan. Dat wat de uiteindelijke goudvis zegt, is een citaat uit een essay van Rebecca Solnit. Daarmee wordt de reeks overdenkingen afgesloten met een antwoord dat haast als een overkoepelende conclusie over het stuk komt te hangen: dat het verhaal een tegengif is voor het gebrek aan houvast waar we zonder verhaal tegenaan lopen. En dat we hier getuige zijn geweest van haast wanhopige pogingen dat verhaal te vinden. Daarmee stelt Komt op/Gaat af de vraag of er ooit werkelijk verhalen zijn geweest, en of alles werkelijk zomaar min of meer op zijn plaats kan vallen. Toch doet Boon in zijn tekst een ultieme poging om het toeval waarmee ze ontstaan voor even in de juiste richting te manipuleren.

Lees hier onze recensie van de opvoering van Komt op/Gaat af door Nico Boon.