Op 31 mei 1919 trok een Berlijnse sluiswachter een lijk uit het Landwehrkanal. Het was het lichaam van Rosa Luxemburg, die viereneenhalve maand daarvoor het slachtoffer van de tweede politieke moord van de Weimarrepubliek was geworden. Haar naam wordt meestal in een adem genoemd met die van haar strijdmakker Karl Liebknecht, die een half uur voor de dood van Luxemburg het slachtoffer van de eerste politieke moord van de Weimarrepubliek werd.

De tijd die Luxemburgs lichaam in het kanaal moet hebben gelegen duurde langer dan de periode van haar leven die in herinnering is gebleven. Op 9 november 1918 deed Liebknecht een vergeefse poging om een communistische republiek uit te roepen. In december hoorden Luxemburg en Liebknecht tot de oprichters van de Kommunistische Partei Deutschlands, in januari volgde de Spartakusopstand. En na het neerslaan daarvan, op 15 januari 1919, de moorden op Luxemburg en Liebknecht door leden van een rechts vrijkorps.

Tegelijkertijd is de figuur van Rosa Luxemburg te veelzijdig en fascinerend om alleen voor een bijrol in een doodlopend deel van de geschiedenis herinnerd te worden. Dat is dan ook het uitgangspunt van het Rosa-project van TG Vagevuur. Zes schrijfsters, Dominique Collet, Hanna Desmet, Carmien Michels, Lotte Lola Vermeer, Mieke Versyp en Sien Volders werden zes uur opgesloten. In een nagebouwde cel, even groot als de gevangeniscellen waar Luxemburg een deel van haar leven doorbracht, schreven ze hun eigen visies op de persoon Rosa Luxemburg en op de teksten die ze heeft nagelaten. Vanuit het tekstmateriaal dat dat opleverde, en ook vanuit originele teksten van Luxemburg, schreef Koen Boesman ,Rosa. Een theatrale poging om dichter bij de persoon Rosa Luxemburg te komen. Het stuk ontstond al in 2020, maar coronagedwongen heeft het pas dit jaar een nominatie voor de Toneelschrijfprijs in de wacht kunnen slepen.

Ook in een stuk over het leven van Rosa Luxemburg is haar dood onvermijdelijk. Dat blijkt al in de eerste regels van het eerste bedrijf:

rosa
Waar ben ik?
Ik val.
Het is donker.
Het is koud.
Boven mij een brug.
Onder mij: water.
Een bakstenen brug.
IJskoud water.
Het is 15 januari 1919.

De proloog eindigt met het geluid van een geweerschot, aan het slot van het vierde bedrijf is er een plons te horen. Het is tussen die twee momenten dat ,Rosa. zich afspeelt. Tussen het ogenblik dat haar lichaam over de rand van een brug wordt gegooid en het moment dat het het water raakt. ‘De afstand van de brug tot aan het water bedraagt 4 meter. Dus het vallen duurt net geen seconde’, rekent Luxemburg in het tweede bedrijf uit. Het stuk heeft vier bedrijven, en ieder bedrijf komt het wateroppervlak weer een meter dichterbij.

Tijdens de val schiet haar leven voorbij. Voor de toeschouwers voor het eerst, voor Luxemburg voor het laatst. Dat schemergebied tussen leven en dood is een goed gevonden constructie van schrijver Boesman, waardoor het stuk zijn eigen logica krijgt. ,Rosa. is een fragmentarische dwaaltocht door het leven van Rosa Luxemburg, die steeds toch ook lineair is: het einde is bekend, en het komt ieder bedrijf weer een meter dichterbij.

‘Hoe kwam ik hier?’ vraagt Rosa zich al vroeg in het eerste bedrijf af. Ze zal de vraag nog meermaals herhalen. Ook het antwoord, dat ze nog in hetzelfde bedrijf formuleert, wordt een mantra dat meermaals terugkomt: ‘Bardowski, Kunicki, Ossowski, Pietrusinski.’ Het zijn de namen van Poolse socialisten, wiens lichamen Luxemburg in 1886 voor de citadel van Warschau zag hangen. Het is het begin van een strijd tegen onrecht waarvan direct duidelijk is dat hij in 1919 zal eindigen. Het zijn 33 jaar die in het stuk chronologisch gepasseerd worden. Van haar jeugd in Warschau in het eerste bedrijf, haar studie in Zürich in het tweede, de aanloop naar de Eerste Wereldoorlog in het derde en de laatste twee maanden van haar leven in het vierde.

Moeiteloos worden de eigen gedachten van Luxemburg onderbroken door dialogen die ze met anderen heeft. En vlot mengen fragmenten uit haar brieven met nieuw geschreven tekst, wat het stuk tot een dynamisch geheel maakt:

rosa
14 december
De Rote Fahne rolt van de persen. Eindelijk.
Champagne!

een militant
Dat hebben we niet.

rosa
Dan doen we alsof. Het is bijna nieuwjaar!

Volgens het personageoverzicht telt het stuk zes personages. Naast Luxemburg zelf, ook Mathilde Jakob, Klara Zetkin, Leo Jogiches, Hans Diefenbach en Karl Liebknecht. Daarnaast zijn er nog meer dan twintig ‘Stemmen in Rosa’s hoofd’, waaronder ‘Haar moeder’, ‘Een bewaker’ en ‘De vorige spreker’. Maar in het koortsige schemergebied tussen leven en dood waar het stuk zich afspeelt zijn alle personages uiteindelijk stemmen in Luxemburgs hoofd.

De als personage gemarkeerde stemmen komen nog het vaakste terug, en hebben de meeste dialoog. Maar uiteindelijk zijn het toch ook steeds gemankeerde personages, ze spelen bijrollen in het verhaal van Rosa zelf. Ze laten iets zien over haar geschiedenis, en de conflicten die ze hebben laten iets zien over de pijnpunten in Luxemburgs denken. Luxemburg zelf blijft het onvermijdelijke middelpunt van het stuk. Alle anderen bestaan alleen in relatie tot haar.

‘Hoe ben ik hier gekomen?’ is een terugkerende vraag in het stuk. Maar het is niet de centrale vraag. Daarvoor gaat het stuk te veel in op haar liefdes en haar twijfels, wat ze tot meer dan alleen een achtergrond of een verduidelijking maken. Bovendien komt het antwoord op de hoe-vraag al te vroeg. Vanaf de realisatie dat de aanblik van vier opgehangen socialisten het moment was waarop het begonnen is, is het duidelijk dat ook Rosa 33 jaar later sterft voor haar idealen. De precieze chronologie van die periode wordt in de loop van het stuk nog duidelijk, maar het antwoord op de hoe-vraag laat zich al in het eerste bedrijf raden.

Belangrijker dan de hoe-vraag is die wie-vraag: wie was Rosa Luxemburg? Terwijl Rosa nog een keer haar leven langs ziet komen, vraagt ze zich af wat dat nu echt gemaakt heeft. En terwijl zij voor het laatst die vraag kan stellen worden wij er voor het eerst mee geconfronteerd. Wie was Rosa Luxemburg? De moeilijkheid om haar te omschrijven wordt in het tweede bedrijf al door Klara Zetkin en Mathilde Jakob aangekaart:

klara
‘R-r-revolutionaire Rosa’, het vreselijk monster. De boeman onder het bed.

rosa
Zo noemen zij mij wel. In de gazetten.

mathilde
Internationaliste? Anti-Kapitaliste? Feministe?

klara
(die het ertussen werpt)
Hela! Dat is mijn rol!

mathilde
(die doorgaat)
Pacifiste? Luxemburg-iste? Er zijn tegenwoordig zoveel ‘ismen’ als er mensen

klara
(die ertussen werpt)
Mannen.

mathilde
(die echoot)
…mannen – zijn.

rosa  
Kan ik het niet allemaal zijn of niks?

klara
Dat is te moeilijk. De mensen willen weten waar ge bij hoort.

rosa
Noem mij mens. Gewoon mens. Dat is toch alles wat er is

De dialoog gaat in de eerste plaats over de biografie van Luxemburg. Rosa Luxemburg was veel: communiste, pacifiste en revolutionaire. Bovendien was ze vrouw, joods, een Poolse immigrante, 1,46 lang, en ze liep mank. Tegelijkertijd weigerde ze zich door een van die dingen te laten definiëren. Alle problemen waren ondergeschikt aan de wereldrevolutie, en na die revolutie zouden ze zich ook vanzelf oplossen. Dan zou uiteindelijk duidelijk worden dat iedereen uiteindelijk weinig meer dan mens is.

Toch voelt het antwoord van Rosa hier tegelijkertijd als een gebrekkig antwoord. Als ze alleen maar een mens geweest zou zijn, waren de historici haar al lang vergeten, laat staan dat er nog toneelteksten over haar geschreven zouden worden. Haar leven was fascinerend genoeg om nog altijd een aantrekkingskracht uit te oefenen. Juist de veelheid aan mogelijke antwoorden op de vraag wie ze was maakt bovendien dat iedereen die met het thema Luxemburg aan de slag gaat er steeds weer een eigen antwoord op zal moeten formuleren.

,Rosa. is in de eerste plaats een stuk over een strijder voor rechtvaardigheid. Iemand die haar woorden voor het goede probeert aan te wenden. Gesproken woord, maar vooral ook geschreven woord. Meer nog dan een beeld van haar als redenaar roept het stuk een beeld van Luxemburg als schrijver op. De tekst is doorweven met fragmenten uit haar brieven. En de titel ,Rosa. voelt alsof het de ondertekening van een brief is. Luxemburg is geen schrijfster voor de woorden, maar voor de daden. Iemand voor wie de inktpot een wapen is. In het derde bedrijf zelfs letterlijk, wanneer ze tien dagen extra gevangenisstraf krijgt na een inktpot naar een bewaker gegooid te hebben.

Toch blijft het stuk niet hangen in een eenzijdig beeld van Luxemburg als gehard activiste. Meermaals is het toch ook de twijfel die komt bovendrijven. Rosa is weliswaar bereid naar de gevangenis te gaan voor haar woorden en daden, maar de gevangenissen laten haar niet zonder desillusie achter. Celstraffen leveren haar weliswaar geen berouw op, maar wel zelftwijfel. De twijfel blijft Rosa vergezellen, zelfs als de revolutie dan eindelijk lijkt te zijn aangebroken: ‘Iemand steekt mij een wapen in de hand. Ik kijk ernaar. Ik weet niet wat ik daarmee moet doen. Ik gooi het weg en schrijf verder.’

Daarnaast doet het stuk een voorzichtige poging te zoeken naar een Rosa die losstaat van de omstandigheden die haar gemaakt hebben. In de proloog mijmert ze over het tot leven wekken van een hommel, in de epiloog doet ze dat vervolgens. In de gevangenis maakt ze zich druk over de behandeling van twee buffels die ze op de binnenplaats ziet. Haar zorg voor dieren lijkt het verlengstuk van een diep humanisme. Eigenlijk had ze er voor alle mensen willen zijn: ‘Als ge vecht voor alle mensen gelijk, dan vecht ge onvermijdelijk toch ook voor elke Jood, elke zwarte, elke vrouw.’ Toch zijn de mensen voor wie ze vecht Duitse en Poolse arbeiders, en is de oorlog waar ze tegen vecht de Eerste Wereldoorlog. Misschien had ze het wel anders gewild, maar door de ongelijkheid en dreiging van een vernietigende oorlog was ze gedwongen te zijn wie ze was: ‘Ik sta hier. Ik kan niet anders.’

Al lezend in het stuk – ondertussen heen en weer bladerend tussen Ernst Pipers biografie Rosa Luxemburg: Ein leben en Patrick Dassens vorig jaar verschenen geschiedschrijving De Weimarrepubliek 1918-1933 – vallen af en toe kleine fouten in de tekst op. Verdraaiingen, data die niet kloppen. Zo zijn de vier maanden waarin het lijk van Luxemburg in het Landwehrkanal lag er in het stuk zes geworden. Nu is feitelijke correctheid in eerste instantie geen criterium om een toneeltekst op te beoordelen. Maar het documentaire karakter van het stuk maakt het toch ook moeilijk er niet naar te kijken. Zo volgen op de tekst ook nog een literatuurlijst en een aantal noten, uiteenlopend van ‘p63 – Herr von Falkenhayn: De Pruisische minister van oorlog Erich von Falkenhayn was mede-aanklager in haar proces in 1914′ tot ‘p28 – Een zwarte kat: De ‘echte’ Mimi was zwart en wit’. En ook uit de tekst zelf komt die kennis van de geschiedenis naar voren. Uit opmerkingen als ‘Ik ben veertien… Of vijftien? Vijftien’, waarin subtiel wordt gespeeld met de onduidelijkheid over het precieze geboortejaar van Luxemburg. Of de terzijdes in het Russisch ‘Nikogda. Nooit.’ en Pools ‘Wydanie, Mimi! (Laat los, Mimi!)’, talen die Luxemburg als immigrante nooit helemaal achter zich kon laten. De kennis van, en liefde voor, de biografie van Luxemburg waarmee het stuk is geschreven maken ,Rosa. tot een fascinerend stuk. Maar ook een stuk waarin iedere historische fout ook aanvoelt als een stijlfout.

Een andere noot zet verder aan het denken: ‘p19 – Aan de brug: In werkelijkheid aan de poort van de Citadel.’ De lichamen van Bardowski, Kunicki, Ossowski en Pietrusinski zijn in de fictie van het stuk verplaatst. Een verplaatsing van een paar meter, maar ook een van een paar dagen: waar in het stuk sprake is van 16 januari 1886 moet het in werkelijkheid op 28 januari geweest zijn. Het is een kleinigheid, maar wel een die veel over de opbouw van het stuk onthult. Het politieke bewustzijn van Rosa Luxemburg begint bij een brug in Warschau, en eindigt drieëndertig jaar en een dag later bij een brug in Berlijn. Waarbij de ene dag extra vooral de duidelijkheid van de constructie nog iets lijkt te maskeren.

Het is een detail dat laat zien hoe precies en ingenieus het stuk in elkaar zit. Het construeert een praktisch- en symbolisch kader, waarbinnen een grote diversiteit van tekstmateriaal op zijn plaats kan vallen. Hoewel dit ook een constructie is die na het lezen van het stuk als een overbodigheid aanvoelt. De tekst is genoeg tot een geheel verweven om deze hulpconstructie niet nodig te hebben, en heeft genoeg lading om de symboliek ervan te kunnen missen. Maar dat is een kleine kanttekening, die verder weinig afdoet aan het feit dat ,Rosa. laat zien dat een poëtische ode aan een historisch personage kan bestaan zonder de geschiedenis geweld aan te doen. Het toont dat een stuk over de geschiedenis geen droog documentair theater hoeft te zijn, en dat een grote diversiteit aan bronmateriaal samen kan gaan met een compromisloze meeslependheid.

,Rosa. van Koen Boesman is uitgegeven door De Nieuwe Toneelbibliotheek (Boekje 604).