Het zeer verheugende feit dat Geel Hesje, de kersverse voorstelling van de Vlaamse theatermaker Stijn Devillé, vanaf volgende week op locatie in Leuven gespeeld zal worden, gaat gepaard met toenemende zorgen over de tweede coronagolf. Met name in België lijkt het steeds aannemelijker dat een nieuwe lockdown een kwestie van tijd is. Voor de makers moet dit een loodzware extra zorg zijn in de aanloop naar de première.

Het presenteren van de voorstelling op locatie betekent echter dat men alle benodigde maatregelen heeft kunnen treffen om optimale veiligheid van het publiek te garanderen, dus vooralsnog ziet het er hoopvol uit; enkele voorstellingen zijn al uitverkocht.

Zorg dat u erbij bent, nu het nog mogelijk is!

Deze bespreking betreft hoe dan ook de tekstuitgave, dus daar hoef ik me allemaal niet druk over te maken. Dat het lastig is om dat niet te doen heeft alles te maken met Geel Hesje zelf, dat zeer nadrukkelijk over recente maatschappelijke verwikkelingen handelt — zoals de titel eigenlijk al aangeeft. Een daadwerkelijk incident vormde zelfs de aanleiding voor de tekst; de nasleep van dat incident, dat is waar het in Geel Hesje om draait.

Januari 2019. De Gele Hesjes hebben de toegang tot een brandstofdepot geblokkeerd in de omgeving van Luik, teneinde de regering te dwingen gehoor te geven aan hun grieven. Op de avond van de derde dag, tevens verkiezingsdag, poogt een truckchauffeur de blokkade te passeren. Eén van de Gele Hesjes wil de truck stoppen, slaagt erin op de bumper te klimmen en slaat de voorruit kapot. De trucker schrikt en geeft gas. De activist belandt onder de truck, die doorrijdt. Zowel politie als Gele Hesjes gaan op zoek naar de truck en bij de blokkade lopen intussen de spanningen hoog op. Dat is de beginsituatie, die pas gaandeweg het stuk uit de doeken wordt gedaan. De eigenlijke handeling betreft een reeks van confrontaties tussen twee Gele Hesjes-activisten, de truckchaffeur en een politieagent.

De openingsscène maakt direct een filmische indruk; we bevinden ons op terrain vague, aan de rafelranden van de stad, ‘waar ooit economische activiteit is geweest’ — nu echter is het er ‘troosteloos.’ In eerste instantie wordt de aandacht gestuurd door wat er te horen is: verkeersgeluiden uit de verte, dan een flard van een praatprogramma op de radio; gespreksonderwerpen zijn de Gele Hesjes-blokkade en de verkiezingen. Radio uit. Dan een vrouwenstem, zo te horen een moeder die haar jarige zoontje belt. We zien niet wie er spreekt, maar horen haar zeggen dat ze in de file staat — in deze omgeving geen file te bekennen; ze liegt dus?

De eerste die fysiek op de scène verschijnt is politieagent Kevin, die subiet zijn grootmoeder aan de telefoon krijgt en vervolgens via de walkietalkie wordt gesommeerd terug te keren naar de blokkade bij het depot, waar de situatie uit de hand dreigt te lopen. Exit Kevin. Een vrachtwagen rijdt het terrein op, stopt; dan is opnieuw het radioprogramma te horen. De radio blijft in de loop van het stuk een bron van informatie en de buitenwereld dient zich ook regelmatig aan per gsm of walkietalkie.

De dialogen tussen de vier hoofdpersonages vormen al snel echter de hoofdmoot. De handeling is zogezegd minimaal en vanaf pakweg halverwege de tekst zelfs geheel afwezig. De geraffineerd gedoseerde vertelling zorgt er echter voor dat het geheel vaart en levendigheid behoudt en niet verzandt in een discussiestuk, al moet er behoorlijk veel worden uitgelegd. Enkele verrassende ontwikkelingen brengen de personages van hun stuk, maar daarover iets loslaten zou meteen te veel zijn. Daarom zal ik me verder tot algemenere zaken proberen te beperken.

De vier personages bevinden zich allen in een min of meer beklagenswaardige positie. Dat willen ze bovenal duidelijk maken, zowel aan elkaar als aan ‘de maatschappij’, in dit geval vertegenwoordigd door de lezer/het theaterpubliek. Ze willen vooral gehoord en gezien worden. Het is ieders individuele miserie die ze op deze afgelegen plek heeft samengebracht. De gespannen situatie zorgt ervoor dat allen bij aanvang van het stuk al tot het uitertste getergd zijn; een gewelddadige escalatie ligt voortdurend op de loer.

Geel Hesje is onderverdeeld in 13 aktes van wisselende lengte. Sommige bestaan uit niet meer dan een flard opgewekt radio-gebabbel, er zijn enkele monologen, maar meestal betreft het dialogen tussen twee, drie of, in de lange laatste akte, vier personages. Devillé heeft een goed oor voor dagelijkse spreektaal, zijn aanpak doet bijna documentair aan, maar de schijnbaar realististische dialogen getuigen van een even weldoordachte eenvoud als de compositie van het stuk.

Voor sommige Nederlandse lezers is het gebezigde Vlaams wellicht wat lastig; ikzelf vond het een genot om te lezen. Devillé geeft zijn personages de liefdevolle aandacht waar ze naar snakken en laat ze zowel in hun kracht als zwakte zien. Bovendien worden ze gedwongen naar elkaars verhalen te luisteren en dit lijkt gaandeweg zowaar tot wederzijds begrip te leiden. Ze zien elkaar voor het eerst als mensen van vlees en bloed in plaats van ‘vijand’. In feite zitten ze allemaal in hetzelfde schuitje, overgeleverd aan machten groter dan zijzelf;

‘maar het is niet mijn schande’

‘het is de schande van de zakkenvullers in brussel’

In de verantwoording achteraf legt Devillé uit dat hij met Geel Hesje een ode heeft willen brengen aan de Mens in Opstand, in navolging van Albert Camus’ essay L’homme revolté uit 1951. Devillé citeert Camus: ‘De opstand lijkt negatief omdat hij niets schept, maar is door en door positief omdat hij getuigt van wat er in de mens altijd verdedigd moet worden.’ De recente herwaardering van Camus lijkt mij getuigen van nostalgie naar vervlogen tijden; zijn relevantie voor het huidige tijdsgewricht is vooral het leveren van geruststellende verheven gedachten die helaas niet meer van toepassing zijn. Anno 2020 zijn de enigen voor wie ‘de opstand’ door en door positief kan worden genoemd de welbekende tech-multinationals, omdat protesten content leveren om de mondiale media-streams te stimuleren en zodoende immer groeiende advertentie-inkomsten veilig te stellen.

Hiermee in lijn ligt mijns inziens het feit dat Geel Hesje naar het einde toe steeds meer trekken krijgt van een tv-melodrama, waar alle plotlijntjes netjes samenkomend moeten resulteren in op z’n minst een zweem van hoop voor de mensen; iets anders dan een voorzichtig optimistisch einde lijkt niet te verteren. We willen geloven dat verandering mogelijk is, altijd mogelijk zal blijven. Juist nu! Voor mij voelt dit juist nu als nostalgisch, te gemakkelijk, te sussend.

Devillé kiest geen partij en in het nawoord maakt hij duidelijk dat het om een momentopname gaat waarvan niet te zeggen is wat de gevolgen zijn voor de directe toekomst. Door de aandacht te richten op deze vier mensen temidden van recent maatschappelijk tumult, laat hij zien dat er tussen het ene individu en het andere wel degelijk iets in gang kan worden gezet dat op verandering lijkt. Het getuigt van een ongebroken vertouwen in het menselijke spreken — en luisteren. Dat is wellicht voor nu voldoende, om weer door te kunnen met de dagelijkse overlevingsstrijd. Toch ben ik geneigd om de laatste hier uitgesproken woorden ook te duiden als het onvermijdelijke eindresultaat van de Gele Hesjes-beweging — en in extensie om het even welke ‘opstand’:

‘hier is hier
niks gebeurd

heeft iedereen
dat goed verstaan?’

De tekst Geel Hesje van Stijn Devillé is uitgegeven door De Nieuwe Toneelbibliotheek (boekje 575).