Gewacht: we hebben het de voorbije twintig maanden tot in den treure gedaan. Tussen hoop en wanhoop. Tussen geloof en ongeloof. Gewacht op een vaccin, gewacht om op bezoek te kunnen gaan, op café, naar het theater, naar het buitenland,… Onze westerse, volledig gemobiliseerde wereld, gericht op dynamiek en beweging, productie en consumptie, viel een tijdlang stil.

Er was plots veel tijd. Om na te denken. Over alternatieven bijvoorbeeld. Alternatieven voor een samenleving die zich ontwikkelt volgens de wetten van steeds sneller, steeds meer, steeds nieuwer. Wat we van die stilstand geleerd hebben – of we daar überhaupt iets van geleerd hebben en op welk niveau – is nog onduidelijk. Alles staat nu opnieuw in het teken van de heropening en de heropstart, van het zo snel mogelijk vergeten van al dat ongemak. Waar ging dat wachten ook weer over?

In haar theatermonoloog La codista benadert Marleen Scholten het wachten op een andere en originele manier, maar ook bij haar staat de vraag naar een andere attitude centraal. Ze liet zich inspireren door het waargebeurde verhaal van een Italiaanse man Giovanni Cafaro die zijn job als communicatiemedewerker verloor en tegen betaling voor anderen in de rij ging staan. Wachten in naam van iemand anders als beroep met andere woorden. Marleen Scholten, die sinds 2016 in Italië woont, ging Cafaro opzoeken. Ze schreef de tekst in het Italiaans en won er de nationale toneelschrijfprijs Antonio Conti mee.

We doen het wellicht steeds minder in onze gedigitaliseerde wereld, maar we staan toch nog behoorlijk wat tijd in de rij. En in Italië is dat blijkbaar nog veel meer het geval dan in het noorden van Europa. En als ik Marleen Scholten goed begrijp, is dat wachten niet altijd zo negatief. In haar monoloog weet zij op een directe en lichte manier een dicht web van eigentijdse economische en sociale thema’s met elkaar te verbinden: solidariteit, de waardigheid van werk, geduld, empathie en de mogelijkheid tot geluk. Maar tegelijk spreekt uit de tekst ook veel eenzaamheid, wanhoop en frustratie. Met die paradox aan gevoelens zit de tekst op de zenuwbanen van onze tijd. 

Aan het woord is een vrouw die in 2013 haar functie als hoofd marketing van een bedrijf verloor en tijdens het wachten in een postkantoor plots op het idee kwam van een nieuwe job: ‘Waarom niet in de rij staan voor anderen? Er waren heel veel mensen in het postkantoor. Niemand vindt het fijn om in de rij te staan. Is tijdverspilling. Mensen houden niet van wachten. Ik kwam thuis, ongelofelijk blij met dit idee, totaal absurd, maar daarom vond ik het juist goed.’ Ze maakt 5000 flyers en biedt zichzelf aan als ‘codista’. Zo omschrijft ze haar beroep: coda is het Italiaanse woord voor ‘staart’. Ze maakt met andere woorden haar eigen job. Eigenlijk doet ze precies wat de neo-liberale economie op dit ogenblik van iedereen vraagt: creatief je eigen beroepscarrière managen. Wat eigenlijk wil zeggen: als je geen werk vindt, heb je slecht gezocht! 

Tegelijkertijd stapt de vrouw ook uit de ratrace:

Voor een codista is de wereld andersom. Ze wil niet de eerste zijn. Ze is liever de laatste. Hoe sneller de wereld gaat, hoe meer ik vertraag. Ik ga tegen de stroom in. Als een zalm.

Haar keuze voor het wachten plaatst haar buiten de wereld van competitie en concurrentie. Langer wachten betekent voor haar immers geen tijd verliezen maar wat meer geld verdienen. Terzijde weze opgemerkt dat ‘codista” inmiddels een beroep is in Italië.

De codista richt zich in haar monoloog rechtstreeks tot het publiek tijdens een van haar vele opdrachten: ze staat in de rij voor het paspoort van mevrouw d’Angelo, een bekende fotografe, waarmee ze telefonisch contact heeft om haar op de hoogte te houden van het minderen van de rij. De korte telefoongesprekjes en het aftellen van het aantal wachtenden lopen als een rode draad door de tekst. Dat wat anderen als frustrerend, vervelend en zinloos beschouwen – wachten en aanschuiven – beschouwt la codista als haar ‘beroep’ en misschien zelfs meer en meer als haar ‘roeping’. Zij neemt met opzet de plek in die anderen zoveel mogelijk proberen te vermijden. Vanuit die maatschappelijke marge begint ze opnieuw naar de mensen en de wereld te kijken en heeft het gevoel dat het soms voor het eerst is. Ze vertelt het publiek hoe afwisselend ze haar job vindt: 

Nou, kop op, er zijn nog maar 46 wachtenden voor ons. Zoveel pech hebben jullie vanavond ook weer niet! Toen ik in de rij stond voor de Iphone 7 heb ik 8 uur buiten gewacht bij de Media World. Ik heb geslapen voor de Scala om twee kaartjes te kopen op het eerste balkon voor La Traviata. O ja, voor het boek Memories van Claudia Schiffer heb ik vijf, zes uur gewacht. Voor een handtekening. Een keer in Rome 7 uur voor een nieuw Zwitsers horloge. Voor van alles eigenlijk. In de rij voor de Ittica markt op zaterdagochtend. Backstage passen voor Beyoncé. Dat zijn rijen waarin je uren naast anderen staat te wachten, je kletst wat, er worden grapjes gemaakt. 

De tekst beweegt zich heen en weer tussen concrete anekdotes en meer reflexieve passages. Door en in het wachten herdefinieert de vrouw zichzelf:

Het leert me om flexibel te zijn, nooit star, me steeds aan te passen en met iedere, soms ondenkbare, situatie om te gaan. Het maakt me vloeibaar, transparant, open voor iedere vraag en oproep die zich aandient. Ik vind er de zin van de dingen.

Het is wellicht geen toeval dat er in de tekst behoorlijk wat verwijzingen naar poëzie zitten. Poëzie is bij uitstek het genre dat zich verzet tegen de tijd, dat de lezer dwingt om te vertragen en te wachten op een betekenis die zich misschien ergens schuilhoudt. Maar het zijn ook die verwijzingen die de diepte van de tekst peilen:

Rilke heeft geschreven; het gaat niet om overwinnen, maar om doorstaan. Dat is wat we moeten doen. De dingen doorstaan. (…) Doorstaan. Is een mooi woord. Niet doorslaan. Doorstaan.

Hier maakt de tekst zijn scherpste punt: een wereld die aan het doorslaan is, moet we proberen te doorstaan. Dat is niet eenvoudig. Hoe doe je dat? Iets doorstaan? Dat wil zeggen dat er om je heen van alles gebeurt en dat je dat min of meer ongeschonden doorstaat.

Het doet me denken aan een nog steeds zeer leesbaar boekje dat de Duitse filosoof Rüdiger Safranski bijna twintig jaar geleden schreef: Hoeveel globalisering verdraagt de mens? (2003) Daarin heeft hij het over de vele verwarringen die gepaard gaan met het globaliseringsproces. Hij beschrijft die verwarring met de metafoor van het verdwaald zijn in het bos. Voor wie verdwaald is, zijn er volgens Safranski drie opties. De verdwaalde kan terugkeren op zijn stappen en beginnen zoeken naar het punt waarop het allemaal is misgegaan. Dat doen zij die zich afkeren van de eigentijdse uitdagingen en die denken hun identiteit in het verleden en in de traditie te vinden. De verdwaalde kan ook verder wandelen in het blinde geloof op een bepaald ogenblik terug op het juiste pad te stoten. Die attitude is die van de vlucht vooruit, het overtuigd zijn dat de huidige crisis een noodzakelijke fase is in de af te leggen weg en het geloof dat de oplossing in de toekomst ligt. De keuze die Safranski aanbeveelt is echter de derde optie: de verdwaalde kan gaan zitten waar hij is en om zich heen een ‘lichting’ maken, een open plek, om beter over zijn huidige situatie na te denken. Safranski houdt daarmee een pleidooi voor vertraging en bezinning, voor een concentratie op het hier en het nu, als alternatief voor een geromantiseerd verleden  of een geïdealiseerde toekomst, die ieder op hun manier tot fundamentalisme en extremisme kunnen leiden. 

De codista creëert op een bepaalde manier een open plek voor zichzelf. Al kan je je ook afvragen of ze zichzelf niet totaal verliest in haar plaatsvervangend wachten. Is het niet te zwaar om al het wachten van de wereld op je te nemen?

Ik dacht dat het leven op een dag makkelijker zou worden, maar het is onmogelijk jezelf te ontvluchten, je eigen hoofd en je gedachten. Dit is het leven. Ik kan niet iemand anders worden. Ook al zou ik dat willen. Dus nu wacht ik. Ik sta in standby. Het is goed. De wind zal me brengen.

Maar wat doet de wind:

Het doet me vergeten, vandaag ben ik mevrouw d’Angelo, morgen de vrouw van advocaat Sanna en overmorgen nog iemand anders.

Zo schokt de monoloog heen en weer tussen het verlangen om iemand anders te zijn en het besef niet aan zichzelf te kunnen ontsnappen. Op momenten lijkt de tekst een verborgen reflectie over acteren, over het zich kunnen identificeren met andere personen: ‘Ik stel me voor dat ik wacht op mijn eigen verzekering, op mijn rijbewijs, mijn uitkering, mijn burgerservicenummer, mijn boete, mijn medicijnen. Ik stel me voor dat ik de persoon ben voor wie ik wacht. Misschien ben ik daarom zo goed in dit werk.’

Net als de codista die vanuit haar bescheiden plek in een rij wachtenden de mensen en de wereld die aan haar voorbijtrekken observeert, doet Marleen Scholten dat in een op het eerste zicht eenvoudige en anekdotische tekst waarachter echter een diep inzicht in veel eigentijdse verwarring schuilgaat.

De tekst La codista (2021) van Marleen Scholten is (nog) niet uitgegeven. Ze speelde afgelopen seizoen zelf zowel een Italiaanse als Nederlandstalige versie, onder meer op het voorbije Holland Festival. Van 10 tot en met 13 november is de voorstelling nog in Theater Rotterdam te zien.