Hoe vertel je het verhaal van een grootmoeder die op zeker moment besloot te zwijgen en daarin tot haar dood volhardde? En zou je dat verhaal wel moeten vertellen – zou het niet van meer respect getuigen om er ook het zwijgen toe te doen?

In het stuk Nina Bobo komen drie kleinkinderen aan het woord; gezamenlijk doen zij een poging om het levensverhaal van hun zwijgende grootmoeder, die Saartje heette, te (re)construeren, hoewel ze zich ervan bewust zijn dat oma zelf daar niet blij mee zou zijn geweest. Hun vertelling ontvouwt zich middels flarden familie-overlevering, wereldgeschiedenis, persoonlijke herinneringen en speculatie. De vele hiaten die er onvermijdelijk zijn worden soepel overbrugd met behulp van de fantasie.

De zoektocht naar het waarom van oma’s zwijgen is de leidraad van de tekst. De drie vertellers worden aangeduid met de initialen van de acteurs – S, SE en B, maar er is geen sprake van dat de acteurs hier ‘zichzelf’ spelen, integendeel; zij zijn kleinkinderen (of afsplitsingen van één kleinkind, wellicht de auteur), die het onderwerp inleiden en van uitleg en begeleidend commentaar voorzien, afgewisseld door puntige scènes uit Saartjes leven, waarin ze ook gedrieën de rollen voor hun rekening nemen. Bij die scènes krijgen ze de naam van hun personage.

Deze raamvertelling levert een heldere structuur op die zowel de complexiteit van de geschiedenis rechtdoet als de lezer bij de les houdt. Niet alles wordt uitgelegd. Nu en dan worden er sprongen in de tijd gemaakt, waardoor er soms wat moet worden gepuzzeld en teruggebladerd en de lezer zo echt deelgenoot van de zoektocht wordt. Uit treffend gekozen fragmenten wordt een aangrijpend en meeslepend verhaal gesmeed, een levendig portret van een vrouw die, ondanks dit staaltje verteldrang, net buiten beeld blijft. Nina Bobo geeft je er enig begrip voor hoe het kwam dat zij ‘van die droevige ogen had’ en het liefst vergeten leek te willen worden.

Zodra de vertellers bij aanvang van het stuk het woord nemen, wordt duidelijk dat het hier om meer gaat dan alleen een eerbetoon aan hun grootmoeder:

B Soms zijn er van die mensen die zo zacht zwijgen SE dat zij een waterval aan vragen achterlaten
S wanneer zij uit hun lichaam stappen:

SE oorlogsslachtoffers, B oorlogsmisdadigers, SE geïnterneerden,
S krijgsgevangenen,

B vluchtelingen,
S kolonialen,
B onderdrukten,
S beschaamden,
SE en de onbegrepenen.

De tedere toon vol mededogen, direct leidend naar die opsomming als een reeks mokerslagen – het is een opening die meteen intrigeert. Het in de eerste zin al genoemde ‘zwijgen’ wordt geconfronteerd met sprekers die zeggen waar het op staat, die geen blad meer voor de mond willen nemen. Wat volgt wordt geen sprookje, het individuele leven is bij voorbaat overgeleverd aan de maalstroom van de wereldgeschiedenis.

Saartje werd geboren in Malang, Oost-Java. Een jaartal wordt niet genoemd, maar het moet omstreeks 1930 zijn geweest. Haar ouders waren Indische Nederlanders, haar familie woonde daar ‘al generaties lang’. Omdat Saartje als Indische Nederlander ter wereld kwam, ‘zou zij altijd boven de Indonesiërs staan, maar altijd onder de Nederlander’. Het koloniale stelsel was voor deze bevolkingsgroep ‘normaal’, het model geïnternaliseerd – het was zoals het moest zijn. De Indische Nederlanders konden alleen binnen dat stelsel een plek hebben. Maar dit zou pas later blijken, nadat de kolonie ten einde kwam en Indonesië noch Nederland hen een echt thuis kon bieden.

In de geënsceneerde episodes is Saartje zelden zelf aanwezig, al gaat de aandacht wel steeds naar haar uit. Ze wordt nergens als personage opgevoerd, haar stem is niet te horen, anderen hebben het over haar. Dit maakt haar van meet af aan ongrijpbaar en des te intrigerender. Het verschaft ook inkijkjes in het leven waarin ze terechtkomt. In de eerste van die scènes zijn we bijvoorbeeld getuige van het onderonsje van haar moeder en vader, in de momenten voorafgaand aan haar geboorte:

ELVIRA Dit kind eet me op, het haat me nu al!
FRANS Denk aan mooie dingen.
ELVIRA Mooie dingen?! Ik scheur hier uit elkaar en ik moet aan mooie dingen denken?! FRANS Denk aan de zon!
ELVIRA De zon?! Zeg nog één woord en ik zorg ervoor dat jij het volgende kind gaat
baren, een straf van God ben jij! FRANS Je vergeet te puffen, lief.
ELVIRA Jij mag nooit meer je pik in mij steken, jij duivel!
hard geschreeuw

Saartjes indirecte aanwezigheid toont hoe weinig zij zelf in te brengen had in haar eigen levensloop, er werd simpelweg voor haar besloten. De interactie tussen persoonlijke en algemene geschiedenis krijgt al gauw tragische proporties. Wanneer Saartje haar kindertijd onder ‘normale’ omstandigheden nauwelijks is ontgroeid en voor het eerst ongesteld raakt, mag zij niet meer naar school en dient ze te worden thuisgehouden tot er een geschikte echtgenoot is gevonden. Voor het zover is, breekt de oorlog uit en in 1942 volgt de Japanse bezetting van Indonesië. Saartje en haar familie zijn ‘precies wit genoeg om op te sluiten’; zij wordt geïnterneerd in een vrouwenkamp, gescheiden van haar moeder. Ze slaagt erin dat te overleven, haar moeder echter niet.

Na de Japanse capitulatie wordt ze met haar vader en broer herenigd, terwijl om hen heen de onafhankelijkheidsstrijd in een nieuwe oorlog ontaardt. Haar vader vindt weldra die geschikte (lees: Nederlandse) echtgenoot voor zijn dochter en vlak na de Indonesische onafhankelijkheid vertrekken ze naar Holland; zo begint Saartje aan haar volwassen leven. Hier zijn we nog maar bij deel twee van het stuk aanbeland – het moge duidelijk zijn dat dit een verhaal met vele kanten is, die de vertellers vanuit vaak verrassende invalshoeken aan de orde stellen.

Met de combinatie van commentaar en uitbeelding wordt inventief omgesprongen, evenals met het wisselen tussen verschillende taalregisters – van bespiegeling tot scheldpartij, informatief naast fantasierijk. Door de intimiteit van de scènes blijft het verhaal altijd persoonlijk, terwijl de buitenwereld zich wel steeds indringend doet gelden.

Dat de zoektocht nooit een definitief antwoord op de waarom-vraag zou kunnen opleveren, stond eigenlijk bij voorbaat vast; het gaat om de reis, niet de bestemming. De vertellers eindigen hun relaas zoals ze begonnen – met een opsomming. Als B waagt zich aan een ferme conclusie – ‘Oma besloot te zwijgen toen ze zich begon te schamen’, leidt dat tot een energiek vraag- en antwoordspel tussen de drie vertellers, uitmondend in een lange lijst mogelijke oorzaken van oma’s zwijgen, die allemaal even plausibel zijn, of in het geheel niet – waaruit hier een fragment:

Of het moment dat haar kinderen niet meer van haar hielden? Of toen ze voor het eerst hutspot at?
Of toen haar Indische hortensia’s de overtocht niet overleefden? Of toen haar herinneringen vervlogen?

Of misschien de dag dat haar bontjas te zwaar bleek voor haar botten?
Of is het de dag dat ze erachter kwam dat ze in Breda moest gaan wonen?

Tezamen laten al die aanleidingen zien dat het besluit om te zwijgen, misschien de meest soevereine daad in Saartjes leven was. In haar nageslacht heeft het een fever to tell teweeggebracht die met deze tekst nog lang niet is uitgewoed: auteur Koen Verheijden presenteert Nina Bobo als het eerste deel van zijn Indië-trilogie – een poging om grip te krijgen op het verhaal van zijn voorouders en dat van de kolonie, waarmee hij naar eigen zeggen een stem wil geven aan de derde generatie Indische Nederlanders.

Het eerste deel geeft alle reden om verder te willen lezen. Saartje behoudt haar raadselachtigheid, maar wordt zelfs via de woorden van anderen een personage waarvan je gaat houden, en ook degenen die over haar spreken (inclusief het vertellers-trio) worden hier dermate levensecht geportretteerd dat het een verheugend vooruitzicht is dat dit verhaal nog lang niet uit is.

Nina Bobo van Koen Verheijden is uitgegeven door De Nieuwe Toneelbibliotheek (boekje 609). De tekst werd in september 2020 voor het eerst opgevoerd in regie van Verheijden.