ik heb vaak iets gezegd
ik heb vaak geprobeerd iets te zeggen
maar je hebt het nooit begrepen
mijn poging

De toneeltekst Platina (2018) is een afscheid. Een afscheid tussen de twee personages ‘k’ en ‘a’ en het afscheid van Abke Haring bij het Toneelhuis, het huis waar ze vijftien jaar lang onderdeel van was. Een hij en een zij, enkel aangeduid door de letters ‘k’ en ‘a’ (opvoeringen suggereren dat de letters voor Koen (van Kaam) en Abke (Haring) staan), geen neventekst en geen scènes, wel een opdeling in zogenoemde ‘pogingen’. De situatie is helder: hij gaat dood, zij wil een goed laatste gesprek. Hoe doe je dat? Wat zeg je als je niet meer weet wat te zeggen?

Platina bestaat uit vijf pogingen – ook als zodanig aangeduid – voor het voeren van zo’n laatste gesprek. Na haar Unisono (2015), een monoloog waarin Haring de verschillende stemmen in haar hoofd met elkaar laat communiceren, is Platina nu een stuk voor twee personages. Met het toevoegen van een gesprekspartner creëert Haring nog niet automatisch een dialoog. De personages a en k voeren eerder een opgeknipte monoloog op, dan dat ze daadwerkelijk in gesprek zijn. Zij (a) wil zo graag een zinnige conversatie, hoopt op ‘een moment van verstaan’, maar hij (k) ziet het nut hier niet van in, niet nu nog.

 

a.
je raakt me kwijt

k.
jij mij ook
is dat een reden om per se iets te willen zeggen?
in plaats van de rust te nemen zoals die komt
en te accepteren hoe het gaat
moet jij nu
hier nu nog
dingen zeggen

 

De eerste paar pogingen kenmerken zich door een hoge mate van associatief taalgebruik. Surrealistische associatiespellen lijken het, boodschappenlijstjes, ‘als ik knakworst zeg dan denk jij aan?’.

 

a.
knakworst
schnitzel
calamaris
puree
vietnamese loempia
kibbeling
berenklauw
hopjesvla
lange vingers
suikerbrood
salmiakbol
trekdrop

verstoppertje
vier op een rij
ganzenbord
mensergerjeniet
pesten
king in the corner
kwartet
kwart voor acht
studio sport

proost

 

Woorden zonder betekenis, zonder zin en boodschap, slechts woorden, om woorden te kunnen zijn, om de grenzen van de stiltes te markeren. Hoe groter de wil om iets te zeggen, maar het niet weten wat, hoe oorverdovender het zinloze spuwen van klanken. Het confronterende bewustzijn van de woordelijke onmacht is wat resoneert in de door sleur doordrenkte uitspraken als ‘ik zet even koffie?’, die enkel worden afgevuurd om de snijdende pijn van de steeds terugkerende stiltes te doorbreken.

De eerste poging is opgedeeld in vier ‘subpogingen’, gekenmerkt door een hashtag en de letters A, B, C en D. Deze subpogingen zijn variaties van eenzelfde gesprek, verschillende manieren om eenzelfde onbenullige woordenwisseling over de boodschappen, de koffie en een teruggevonden horloge te voeren. Binnen deze herhaling vindt een ontwikkeling plaats. Na elke poging zijn er minder woorden nodig om hetzelfde te begrijpen:

 

#C

[…]

Er is iemand in de straat komen wonen
altijd met een pet op
ik zag hem lopen
en het regende en ik dacht
jeetje dan wordt die pet toch nat?

k.
heb je iets gezegd?

a.
wat?

k.
tegen die man

a.
nee
ja
wat moet je zeggen?

k.
je pet wordt nat
zoiets

 

Haring bouwt de tekst zo zorgvuldig op, dat alle losse fragmenten in #D verwijzen naar eerdere informatie, waardoor de lezer gelijk begrijpt waar het over gaat. Bovenstaande conversatie (#C) wordt in #D teruggebracht tot de woorden ‘je pet wordt nat’ en het eerdere ‘de bloemen staan er mooi bij’ tot ‘snijbloem/fresia’. Het is als de conversatie tussen een oud stel, dat nog maar weinig woorden nodig heeft om elkaar perfect te kunnen begrijpen. De lezer wordt meegenomen in zo’n steeds verder uitgeholde communicatie.

Hoe verder de pogingen vorderen hoe minder woorden ‘k’ gebruikt. Van een banaal gesprek over het avondeten — ‘lekkere kroepoek/wat sambal erbij/beetje rijst’ — ontwikkelt de tekst zich tot een poëtische overpeinzing over de liefde, het verlangen, het vasthouden en het loslaten. In vorm ontwikkelt de tekst zich van een klassieke dialoog, tot een haast stream-of-consciousness-achtige monoloog. Poging 3 is een versterking van het eerdergenoemde associatieve taalgebruik, waarin Haring het banale van de ‘gender-gecontroleerde benzinepomp toiletten’ naast poëtische zinnen als ‘en ik ben vreemd zonder jou zonder bodem zonder muren die je me gaf om tegenaan te lopen me op kwaad te maken’ plaatst.

 

POGING 3

a.
kant-en-klaargemaakte plastic bak nasi tjaptjoi met sambal zonder uitjes zure bom ronde terrastafel fake-riet nep-rotan zetels lekker semicosy comfortabel langs de weg restaurant gekookte eieren eten als impro picknick ouderwets genieten op de wc deur op slot met een sleutel bij de kassa van de benzinepomp gender-gecontroleerd    who are you waar gaan we heen wie zijn we wat is dit waarom en ben je of was je en ik dan en ga je of blijf je en wat is er nog over als je weg bent ik hou niet van  afscheid en zeker niet van jou of nu en ik ben vreemd zonder jou zonder bodem zonder muren die je me gaf om tegenaan te lopen me op kwaad te maken mijn hart begrenzend mijn ruimte bepalend mijn geluk mijn verdriet mijn verlangen naar   anders en verder en meer of juist minder maar met jou of niet meer, maar met mij /

 

Een schrijnend spel van aantrekken en afstoten is wat de laatste dialogen tussen a en k tekent. In een situatie waarin alles lijkt te veranderen, wordt angstvallig vastgeklampt aan datgene dat bekend is, de structuur, de regelmaat, de koppen koffie die de dag opdelen in behapbare stukjes. Wanneer k’s einde nadert ontwikkelt de tekst zich tot een oprechte en kernachtige manier van vragen stellen die ertoe doen. Die ene vraag ‘wil je bij me blijven?’, waaruit zoveel angst, liefde en vertrouwen blijkt, komt recht in het hart binnen. Er verandert al zoveel, laat de basis dan hetzelfde blijven.

 

a.
zeg dan wat je denkt
je bent er bijna niet meer
het moment is nu

k.
laat me los

a.
ik ga weg

k.
omdat je niet tegen afscheid kunt

a.
niet omdat ik niet tegen afscheid kan
ik kan niet tegen jou

k.
we doen ons best
ik kan niet meer helder denken
wil je bij me blijven?
tot het eind?
ben je boos?
ok

 

Er is zoveel gepoogd, zoveel vormen zijn bedacht, maar de afstand bleef even gapend groot. De tekst dooft als een kaars uit, waarin a met pijn in haar hart terugkijkt op wat er ‘over is’, op dat het ‘over is”’en dat spijt het enige is dat rest – ‘de spijt/hier/in mij/is het enige wat er/van ons/over is’. Spijt als een stille, eenzame emotie, machteloos en zinloos als ‘kruipen[d] door stoffige gangen van nostalgische wanhoop angstig met de blik op gister en toen en ”weer terug”’.

Platina is een kostbaar edelmetaal dat zeldzaam is in zijn vorm. Het kan niet smelten, oxideert niet en wordt daarom vaak gebruikt als een dun beschermlaagje over zilveren sieraden. Het moet wat binnen is beschermen tegen invloeden van buiten, een façade zijn, net als de small-talk tussen a en k dat is. Het verwoestende nieuws dat k zal overlijden heeft ervoor gezorgd dat de roest aan de binnenkant onwillekeurig weet te ontsnappen uit de scheuren in de beschermlaag. Als opgekropte uitbarstingen van jarenlang weggestopte gevoelens, die zo nu en dan niet meer tegengehouden kunnen worden door dat dunne laagje glanzend metaal, ontsnappen de noodkreten van de liefde. ‘Want hartstocht, toch zeker als idee, is krachtiger dan je denkt.’ Platina beschrijft een uitholling, totdat het platina beschermlaagje het enige is dat overblijft. Tegelijkertijd is het een ode aan het onuitputtelijke pogen van de mens om dichtbij de ander te komen, te versmelten, samen.

 

ik wilde zo graag
dichtbij
mijn huid
op in over die van jou
alle nerven
alle gedachten
mijn zijn en dat van jou
vermengen
tot we elkaars hart vasthouden
en het samen dragen
als een ongeboren tweeling – onze zielen
zo dicht en eerlijk recht door zee voor elkaar samen

 

Het werk van Haring kenmerkt zich door fragmentarisch en eenvoudig taalgebruik dat tot de kern komt. Juist dit minimalistische, de moeilijkheid in communiceren en het voortdurende pogen van twee mensen om zich tot elkaar te verhouden, doet denken aan het werk van de Noorse Jon Fosse, bijvoorbeeld zijn Winter (2000). ‘Als ik een voorstelling maak’, zo verklaart Haring op de website van Zuidpool, ‘vind ik dat het meeste gezegd wordt in stilte. […] Liefst van al zou ik beelden of bewegingen maken, maar omdat ik dingen wil vertellen zijn het toch steeds de woorden die komen.’ Haring weet het poëtische en banale naast, door en in elkaar te plaatsen, waardoor een schrijnende, maar prachtige tekst ontstaat die de onoverbrugbare afstand laat zien tussen twee mensen die niet meer lijken te kunnen communiceren, of dat misschien wel nooit gekund hebben, maar hoe dan ook niet zonder elkaar kunnen.


Lees hier de recensie over de opvoering van Platina door Abke Haring (Toneelhuis & Zuidpool)