Heel soms zie je een voorstelling waarvan je meteen weet dat ze je voor altijd bij zal blijven. Zo’n ervaring vervult je met gevoelens van vreugde en dankbaarheid. Vreugde omdat je liefde voor theater is beantwoord door een theatraliteit die zo rijk en grenzeloos is dat ze je hart overspoelt met dat feestelijke gevoel dat door niets ander teweeggebracht kan worden. Dankbaarheid omdat een paar mensen ergens op de wereld alles hebben gegeven om van de voorstelling een waar kunstwerk te maken. Jane Eyre van het Nationaltheatret Oslo in de regie van Eline Arbo was er voor mij zo één.

Jane Eyre is gebaseerd op de gelijknamige roman van Charlotte Brontë uit 1847. Het boek is alom bekend als een van de allereerste feministische romans. Het hoofdpersonage en de heldin van het verhaal strijdt haar leven lang voor haar onafhankelijkheid en individuele vrijheid. Als vrouw heeft ze weinig te bepalen in de door mannen geregeerde Victoriaanse wereld. Hartje negentiende eeuw heeft ze net als al haar vrouwelijke tijdgenoten, arm of rijk, jong of oud, geen rechten en heel veel plichten.

De roman vertelt het levensverhaal van Jane Eyre. Ze groeit ouderloos op, is op school al leergierig en eigengereid en weet het te schoppen tot gouvernante in het huishouden van een rijke heer. Deze Mister Rochester is een ietwat mysterieuze en zonderlinge figuur, op wiens nichtje Adèle Jane moet passen. Binnen de kortste keren wordt Jane verliefd op Rochester. De liefde blijkt wederzijds en hij vraagt haar tot haar grote blijdschap ten huwelijk. Vlak voor de voltrekking moet het echter afgeblazen worden, omdat Rochester al getrouwd blijkt te zijn. Hij leeft niet meer samen met zijn vrouw en heeft ook nooit van haar gehouden, maar Jane verlaat hem toch, uit boosheid over het feit dat hij dit voor haar verzwegen heeft.

Ze leeft een jaar in zelfverkozen ballingschap, erft een fortuin van een verre oom, wijst een tweede huwelijksaanzoek van haar oersaaie en al te devote neef af, en besluit haar leven solo door te brengen en voor zichzelf te zorgen. Het happy end komt uiteindelijk toch, nadat Rochesters eerste echtgenote het huis in brand steekt en zichzelf van het leven berooft. Blind geworden toen hij haar uit de vlammenzee probeerde te redden, zijn de rollen omgekeerd. Jane is nu de kostwinner en zal zorgdragen voor hem. En natuurlijk trouwen ze. Eind goed al goed met deze eerste echte geëmancipeerde liefdesrelatie uit de geschiedenis.

Het boek werd een bestseller. In nieuwere tijden kon deze perfecte combinatie van smeuïge lovestory en actuele thematiek rekenen op een fiks aantal adaptaties voor film en theater. Verklaarbaar, het kostuumdrama ligt immers op de loer. Maar de interpretatie die Eline Arbo aan Brontë’s materiaal heeft gegeven, is een klasse apart. Weliswaar verwijst haar enscenering met historisch geïnspireerde kledij naar de epoche waarin het verhaal speelt, en weliswaar is het kostuumontwerp met prachtig gebruik van overwegend witte, blauwe en groene stoffen een genot voor het oog – een ‘period drama’ is het allerminst.

Ook de vele popsongs, die vette knipogen lijken naar het destijds populaire melodrama, de voorloper van onze musical, brengen geenszins de oppervlakkigheid van plat vermaak met zich mee. Eline Arbo heeft van een literair meesterwerk een theatraal meesterwerk gemaakt. Het Amsterdamse publiek, al jaren verwend met het werk van die andere meesterlijke regisseur, Ivo van Hove, veerde dan ook als een organisme op toen de voorstelling helaas was afgelopen en het tijd was geworden voor een daverend applaus.

Vrijheid is het woord dat Arbo’s voorstelling in meerdere opzichten samenvat. Het is het sleutelbegrip dat het belangrijkste thema uit het verhaal beschrijft. De hoofdfiguur wil vrij zijn, als mens. Precies zoals de Franse Revolutie het nog geen zeventig jaar voordien heeft gepredikt, maar waar nog niets van terecht is gekomen. Interessant en relevant, maar dit zou net zo goed naar boven komen bij lezing van het boek, en is dan ook niet wat de voorstelling zo bijzonder maakt. Vrijheid is namelijk ook het woord dat de theatraliteit van de voorstelling het treffendst beschrijft. De taal van Arbo’s regie is de taal van de verbeeldingsvrijheid. Het theater is bij haar een ruimte waarin alles transformeert, lees: verandert in iets anders. In iets dat het in eerste instantie niet is. Een ruimte waarin fantasie tot leven komt door de gezamenlijke activiteit van acteurs en publiek. Natuurlijk is dit bij goed theater altijd het geval, maar Arbo maakt dat proces, waarin het één op wonderlijke wijze in het ander verandert, expliciet.

Degene die deze transformatie initieert en dirigeert, is Jane. Hier vertolk door de fenomenale Kjersti Tveterås, neemt ze de toeschouwer als het ware bij de hand door haar levensverhaal heen. Vanaf de rand van het podium instrueert ze het publiek om de geluiden van regen en wind te produceren of om haar naam te scanderen. Binnen enkele minuten is de schouwburg veranderd in de wereld van Jane. Zijzelf heeft en houdt de regie in handen, door háár ogen kijken we naar haar wereld. Zij blijft de voorstelling lang de tussenpersoon tussen publiek en podium, tussen werkelijkheid en fictie.

Het ene moment neemt zij afstand tot de gebeurtenissen, becommentarieert deze met tekst, gezichtsuitdrukkingen en gebaren. Ze stuurt soms zelfs de scène in de gewenste richting. Het andere moment doorleeft ze de situatie alsof ze die hier en nu, voor het eerst en werkelijk meemaakt. Haar wereld is een theater. Zijzelf speelt daarin de hoofdrol. Het is immers háár verhaal, en niet dat van iemand anders, zoals ze op zeker moment vurig bepleit, wanneer Rochester tevergeefs een poging doet om het vertelperspectief naar hem als man te verschuiven.

Tveterås neemt het voor haar personage op met zelden geziene overgave. Met de ironie en geestigheid van een geboren comédienne zorgt ze voor lichtheid en houdt ze de constante aandacht van het publiek, terwijl ze alle emoties van Jane invoelbaar maakt. Ze is als een kind zo nieuwsgierig als ze een klasgenootje vragen stelt; ze brult als een monster als ze zich verzet tegen de mannelijke dominantie van haar neef; en wanneer de eenzaamheid toeslaat nadat ze Rochester heeft verlaten, zoekt ze troost in de fles en hanteert ze haar wijnglas zo vanzelfsprekend als een aangeboren lichaamsdeel.

Het ‘theater’ over het leven van Jane begint met het vullen van de aanvankelijk totaal lege toneelruimte met materiële elementen uit het verhaal. Een grote, onecht uitziende, grijze ‘stenen’ trap en de dito voorgevel van het huis, een geschilderd achterpaneel met een donker bos, een tweedimensionale struik met groene blaadjes op de voorgrond, een bladerloze kastanjeboom in de duisternis die mechanisch doormidden breekt na een blikseminslag – het zijn slechts enkele voorbeelden van decorstukken die de naam ‘decor’ eer aan doen.

Op zichzelf zijn ze verouderde en amateuristisch uitziende toneelrelikwieën, zo worden scenografieën vandaag de dag immers niet meer serieus gemaakt. Ze falen om de realiteit na te bootsen. Maar door hun overduidelijk bedoelde decormatigheid doen ze een appèl op de theatrale verbeeldingskracht. De humor die ze daarbij uitstralen overtuigt je daarbij des te meer. Ze lijken te zeggen: ‘wij zijn slechts nep uitziende toneelhulpstukken, wij kunnen er zelf ook niks aan doen, beste toeschouwer, maar in jouw fantasie worden we echt…’ Technici, ‘onzichtbaar’ in het zwart gehuld, schuiven ze op en af. Op andere momenten dalen ze als bij toverslag neer uit het plafond en goochelen de wereld van Jane als een kinderlijk uitgebeeld sprookje tevoorschijn.

Niet alleen het decor, maar ook de overige personages vullen deze ruimte in het theater van Jane. Ze zijn talrijk, maar worden met de relatief kleine cast van acht voortreffelijke acteurs veelal in dubbelrollen vertolkt. Ook zij worden neergezet met veel humor – dat dan ook het hoofdbestanddeel van de acteerstijl in deze enscenering is. Zo beweegt de irritante, maar ook grappige en lieve Adèle (Helene Naustdal Bergsholm) marionetachtig en spreekt ze als een haperend apparaat. Zo weigert Jane’s tante op haar sterfbed dood te gaan en als ze dat na stevig tegensputteren uiteindelijk toch heeft moeten doen, verstoort ze ostentatief en veel te verongelijkt weglopend de volgende scène. En zo is de aantrekkelijke Mr Rochester vooral lachwekkend door de potsierlijke poses die Thorbjørn Harr hem op meesterlijke wijze laat aannemen. Bij de eerste toevallige ontmoeting raakt hij letterlijk verstrengeld met zijn toekomstige geliefde Jane. De twee buitelen in een acrobatisch uitgevoerde slapstick-act zó symbiotisch over elkaar heen, dat niemand eraan zal twijfelen dat ze voor elkaar bestemd zijn.

De vele hoofdstukken, of beter: scènes, die de toeschouwer als in een reis door Jane’s biografie heen voeren, zijn niet alleen stuk voor stuk grandioos uitgevoerd. Ze zijn ook nog eens zo kundig aan elkaar gemonteerd dat je als toeschouwer het gevoel krijgt het boek te lezen, waarin sprongen in tijd en plaats immers probleemloos gemaakt kunnen worden. (Niet voor niets spreekt Jane het publiek steevast aan met ‘beste lezer’.) Een complete wereld, waarin je drie uur gewoond hebt als in een droom die echter voelde dan echt, terwijl je, heel paradoxaal, niet een seconde vergeten was dat het theater is.

Wat je meeneemt naar huis is niet alleen de enscenering van een klassieker over een bewonderenswaardige strijd voor gelijkheid. Eline Arbo’s theatrale rijkdom is hier een vurig, hartverwarmend, aanstekelijk en gelukkigmakend pleidooi voor een toneel dat een grenzeloze fantasie en verbeelding laat zien. Alles wat je je voor kunt stellen, kan werkelijkheid worden. Gezegend is een land waar zulk theater gemaakt kan worden.

Foto: Øyvind Eide – Jane Eyre van Eline Arbo, Nationaltheatret