Jibbe Willems’ toneeltekst De Poolse bruid is geïnspireerd door Kees van der Hulsts filmscenario voor de gelijknamige en veelgekroonde film. Maar de omslag van film naar theater pakt lastig uit. Willems heeft eerder een ‘vertaling’ van een beeldend medium geschreven dan een autonoom drama. Bovendien doet zowel tekstvorm als karaktertekening anno 2020 behoorlijk verouderd aan.

Willems’ tekst begint spannend, midden in de actie: een jonge vrouw rent over de Groningse velden, op blote voeten, mismeesterd, verkracht. Ze wordt achtervolgd door een Mercedes met kleurrijke stickers van boederijdieren op het raam. (Prachtig, dit detail: haar beul is in een ander universum gewoon vader.) Ze ontkomt aan haar achtervolger door zich te verstoppen in de boerderij van Henk Woldring, laatst overgebleven telg van een familiebedrijf en hardwerkende boer in financiële problemen.

Op de verbeelding van het Groningse Hogeland en het boerenleven in die streek is Karim Traïda’s film uit 1998 in wezen geënt, iets wat zich omgezet naar een literair genre misschien makkelijker leent tot een boerenroman dan tot een theatertekst. Tegenover de handelingsspanning rond het rennende meisje komt van bij aanvang een mentale spanning te staan: de leefwereld van deze zwijgzame man, die zich eenzaam in de voetsporen van zijn voorouders een weg worstelt door de razendsnel bureaucratiserende wereld.

Henk Woldring voelt zich slechts verbonden met het land dat hij bewerkt – er stroomt ‘aarde door zijn aderen’. In zijn verklanking van het landschap, in zijn bloemrijke en met metaforen doorspekte schets van het Groningse land en leven is Jibbe Willems het best op dreef:

HIJ
hier zit niks tussen
land en lucht
geen staal beton glas
ja bomen wortelen hier en daar
in de stoppelbaard
van ongeschoren velden

HAAR STEM
ze ziet een man staan
of
ze denkt een man te zien
misschien
een beuk of wilg
of
iets met takken
wortels
het beweegt zich niet
of hij

Wat zich vervolgens binnen die poëtische context aftekent aan handeling zou je makkelijk kunnen afdoen als de plot van een stationsromannetje. Vrijgezelle ruige man meets kwetsbare jonge vrouw. De een te zeer gegrond, de ander uit haar land ontworteld. Nors versus gevoelig. Ongelovig versus gelovig. Maar toch… voelt u hem komen? Ik voelde hem behoorlijk snel komen. De Poolse vrouw, ternauwernood ontsnapt aan haar pooiers, trekt in bij de boer en doet voor hem het huishouden. Er ontstaat toenadering, maar de buitenwereld bedreigt de idylle, in de vorm van de meedogenloze bankiers, die de boer dreigen failliet te laten gaan, en de vrouwenhandelaars, die niet van plan zijn hun prooi te lossen.

Het probleem is niet zozeer dat de plot clichématig is, de wereldliteratuur hangt aan elkaar van grootse clichés – het ligt er maar aan hoe die verhaallijnen vorm en taal krijgen. En hier ligt de valkuil voor Willems. Misschien weet de grotendeels woordloze film van Traïda met één suggestief shot een weelde aan meerduidige emoties op te roepen. De toneeltekst dient die betekenisrijkdom te evenaren in woorden. Alleen lukt dat niet door elke reflectie, elke emotie uitdrukkelijk te laten denken– en dus op te schrijven. Die letterlijkheid resulteert in een drama dat bol staat van zeggerige overwegingen in de derde persoon:

ZIJ
dit is geen schoonmaken
dit is een heilig ritueel
een zuivering
een loutering
(…)
zij vraagt zich af of zij hier wortel schieten kan
of zij uit zou botten
knoppen krijgen, bloesems
kan een mens haar wortels verleggen
en een halve wereld verderop
tot bloei komen?”

Dit zijn inzichten die ik als lezer, zou moeten krijgen – geen reflecties die de auteur zelf mij dient voor te schotelen. De directe dialogen in de tekst zijn zeldzaam, het grootste stuk van de tekst bestaat uit dit soort observaties die me de goesting benemen om zelf nog iets te ontdekken in deze tekst. Niets is onder te verstaan, niets sluimert; alles wordt gezegd en gedacht. Het innerlijke gevoelsleven van de protagonisten wordt daarmee zo plat als een plakje kaas, daar waar het landschap, derde grote medespeler, in Willems’ schriftuur wél de nodige adem krijgt.

Die uitleg-in-de-tekst heeft ook gevolgen op formeel vlak, want het gaat bijwijlen om gedetailleerde regieaanwijzingen die als spreektekst zijn vermomd:

HIJ
hij zucht
hij knikt
(…)
hij grijnst
de hond blaft.

Wanneer ik me tracht voor te stellen hoe deze tekst op de bühne komt, lopen mijn gedachten vrij snel vast – zo dwingend is de moule van de taal dat er voor een regisseur weinig te verbeelden valt. Er is een HIJ en een ZIJ, die om beurten spreken, hun eigen verhaal vertellen, en daarin ook het handelen van de weinige nevenpersonages (de postbode, de bankier, de pooier) meenemen. Ik stel het me voor als klassiek verteltheater – op een prachtige locatie, wellicht. Er zullen ongetwijfeld veel mensen van zo’n voorstelling houden, maar ik heb met het lezen van deze tekst eigenlijk alles al gezien. Dus hoef ik er niet meer heen.

Ten slotte nog dit. Wat evolueert onze tijd snel, en maar goed ook. Het originele scenario stamt uit 1998, voor #MeToo en voor alle identitaire bewegingen een opmars kenden. Het is echter verbazend hoezeer ik me in Willems’ veel recentere versie nog steeds dien rot te ergeren aan de passieve, kneuterig-romantische invulling van de man-vrouw-verhouding. De Poolse vrouw is in alle opzichten een passief, onderdanig wezen, dat in de Groningse boer haar sterke man en onbaatzuchtige beschermer vindt, en voor de rest zijn huishouden mag doen, lief en vrolijk zijn en bang wegkruipen achter zijn rug wanneer de vrouwenhandelaars opduiken:

HIJ
zij gaat half achter hem staan
dichtbij
gebruikt hem als schild

O ja, en even later mag ze nog eens kreunen onder (!!) zijn lijf. In de ontknoping neemt ze het heft in eigen handen, oef, maar tegen die tijd heeft ze er al ruim 80 pagina’s damsell in distress opzitten. Ik ben allerminst een die hard feministe, maar van dit vrouwbeeld moest ik toch even bekomen. De theatertekst stamt uit 2019. Tijd om bij te benen, Jibbe.

Lees hier onze recensie van de opvoering van de tekst door TgECHO en het Noord Nederlands Toneel. Het stuk is uitgegeven door De Nieuwe Toneelbibliotheek (boekje 511).