‘Welkom in mijn biografie’, schrijft theaterauteur en -maker Barbara Claes al ergens op de eerste pagina’s van Honey I’m real I exist. Maar haar toneeltekst is niet enkel een (flink ontsporende) versie van haar eigen leven, het is vooral een portret van een bepaalde tijdgeest in een bepaald land.

‘België voor beginners’, zo heet de bijlage achteraan, waarmee Claes de niet-Belg de weg wijst doorheen nostalgische sleutelbegrippen uit de Belgische jaren 1990. Maar de vermeende nostalgie is een krokodillenbek met vlijmscherpe tanden. Want binnenin dat gezapige tijdskader schreeuwt alles aan Claes’ tekst het tegendeel uit: dit gezellige België-uit-de-boekjes is verdwenen, weg, foetsie. We leven vandaag in een wereld die niets meer met den Unic, ‘k Ga het zeggen Walter en garnaalkroketten van doen heeft. Het is een man, Barbara Claes’ niet-Belgische echtgenoot, die de bek laat toeklappen, en ons triomfantelijk tot de orde roept: Honey I’m real I exist!

Claes’ schriftuur ontstaat in nauwe verbinding met haar praktijk van theatermaken, en bevat grosso modo dezelfde kenmerken als de voorstellingen die meestal tot stand komen binnen haar collectief Lucinda Ra (met o.a. haar zus Stefanie Claes en Simon Allemeersch). Het is een kronkelige beeld- en taalwereld, devolderiaans in zijn psychoanalytische diepgang, waarin magie en absurdisme de boventoon voeren maar zelden op een lichtvoetige manier.

Denk aan het gezinsdrama Akaaremoertoe Bahikoeroe (2017), dat vorm kreeg in een lugubere processie waarvoor Lucinda Ra een volledig Vlaams dorp op de been bracht, of de weinig vrolijke voorstelling met de voor zich sprekende naam Euthanasie met Barbara en Stefanie (2016). Eveneens onmiskenbaar present in zowat al het werk van Claes en haar kompanen: een diepgewortelde sociale bewogenheid, vastgeklonken aan een soms bittere politieke verontwaardiging, waardoor de teksten (en zeker ook deze tekst) een snijdend-spottende ondertoon krijgen. Satire waaruit de woede nog niet weggefilterd is. Neen, ons Belgenlandje komt er niet goed vanaf in deze theatertekst.

Honey I’m real steunt op een realistisch, autobiografisch kaderverhaal: in augustus 2019 trouwt Claes in India met een Indiase man die ze drie jaar ervoor leerde kennen. In maart 2020 keert ze terug naar België, vlak voor de eerste lockdown. De coronapandemie (maar niet alleen die – ook de Belgische administratieve mallemolen) maakt een bruusk einde aan de glanzende toekomst van het kersverse stel: het is onduidelijk of en wanneer de echtelieden elkaar zullen terugzien. In een nawoord verklaart Claes te hopen dat haar man er zal kunnen bijzijn wanneer ze in het najaar van 2021 met deze tekst in première gaat. Of dat effectief ook is gebeurd, weet ik niet.

De drie delen van de tekst evolueren van een vrij realistisch relaas naar een ontsporende explosie van magisch denken, met een sterk satirische inslag. Een terugkerende frase in de tekst, ‘Het is niet overdreven wat ik zeg’, blijkt naarmate de tekst vordert een steeds grotere leugen – de overdrijving is een van Claes’ meest overtuigende stijlmiddelen.

Maar in Deel I, ‘De eerste landing’, lijkt het relaas tot op grote hoogte nog aannemelijk. Dit deel beslaat in verteltijd de duur van Claes’ laatste terugvlucht uit India naar België. Daarbij krijgen we een blik op haar roots en achtergrond, haar eerste reizen naar India en haar ontmoeting met haar man. In dit eerste bedrijf krijgen lezers vooral via een beschrijvende vertelstem een weinig verheffende blik op België en Vlaanderen (‘Flaantaart’). In de twee volgende delen, gevuld met spectaculaire handeling, worden dezelfde nationale mankementen nog maar eens bevestigd, maar nu via de actie. België is een land van absurdisme, incompetentie, racisme en stompzinnigheid. Je mag geen chauvinist zijn om dit te lezen.

Wie geboren is in het België van de jaren 1980 en dus opgroeide in de jaren 1990 zal heel wat referenties in Claes’ tekst herkennen. Ze zitten verscholen in de verhaallijn maar krijgen daarnaast ook vorm in afzonderlijke tekstgedeelten die de verhaallijn plots onderbreken, als tekstuele heuveltjes of landmarks, die ons moeten vertellen waar we zijn:

Tiense suiker/An en Eefje/asbest/Sandra Kim/Ferdinand Tierenteyn/’t karnaval van Aalst/De ziekenkas/Onzen bok is dood/zelfgemaakte kaaskroketten/hij had maar ene poot/Frank Deboosere/de Droomfabriek

Het lijkt een charmante zet om de lezer (of toch: de Belgische lezer) een glimlach van herkenning te ontlokken, maar wat Claes hier eigenlijk doet is de verstikkende kleinheid van dat era benadrukken, de kneuterigheid, de verraderlijke aantrekking van ‘de tijd van toen’ – toen België/Vlaanderen nog homogeen wit kleurde, de christendemocraten regeerden en het volk op zondag genoeglijk koffiekoeken ging halen.

Claes lijkt in alle opzichten wars van sentiment, te wars soms, zodanig dat ze ook midden in zeer persoonlijke vertellingen (over de euthanasie van haar vader of haar eerste liefdesnacht met haar man) abrupt uitzoomt naar de grote wereld met zijn vermeend urgentere buitenlandse politiek. Die overgangen doen soms gekunsteld aan. Claes lijkt zodanig te walgen van het narcisme van haar volk dat ze uit alle macht de blik op haar eigen gevoelswereld mijdt, maar daarmee sluit ze een aantal affectieve toegangen tot haar tekst af:

Ik was erbij bij die pikuur. ik heb nog nooit een dokter zo snel zijn job zien doen. Bij onze hond duurde het langer. Rap gedaan is vroeger thuis en een plaats minder op de wachtlijst. Mijn vader woonde in het laatste jaar van zijn leven in een katholiek bejaardentehuis, Remi in Leuven. (…) Geen kat (…) wist van die geheime onzedelijke pikuur. Behalve Nostradamus. Die voorspelde samen met de massale bouw van nieuwbouwwijken, de moord op Saddam Hoessein, de komst van SARS, buitenaardsen, trandgender-operaties en een derde wereldoorlog mijn huwelijk.

Het gebeurt na de boottocht wanneer ik mijn man wééral een beetje beter leer kennen onder een deken met een afbeelding van Shiva’s blauwgeschilderd gehemelte, een cobra tussen de plooien, een drietand tussen mijn oksels en een tijger aan mijn kuiten. (…) Dit is wat mijn man mij influistert op de moment dat de conch wordt geblazen om het nieuwe jaar in te luiden. 2017. Diezelfde nieuwjaarsnacht worden bij een schietpartij bij een nachtclub in Istanbul 39 mensen doodgeschoten en raken 69 mensen verwond.

We begrijpen intussen donders goed dat Vlaanderen (‘deze blaasbalg, een prop in de Europese (te)loorgang’, dixit Claes) niet het epicentrum is van de wereld, en ook het privéleven van Barbara Claes is dat niet. Maar het sterven van een vader is van een andere orde dan de kleinzerige ikkerigheid waarvoor de auteur lijkt terug te schrikken. De liefde is dat ook. Deze momenten verdienen ruimte en tijd in de tekst, zonder die krampachtige ruk aan de leiband, de moreel verplichte sprong terug naar de ‘grote wereld’.

Het eerste deel eindigt met een onverwachte en hilarische schans richting magie: het vliegtuig van Claes dient in de afdaling naar Zaventem omgeleid te worden en maakt een noodlanding in de Zoo van Antwerpen.

Ik hou mij vast aan de manen van de gechipte leeuw. Er staat een nummer in zijn oren: aai dan 797204 (Naar Will Tura’s hit Draai dan 797204,uit 1964, red.) (…) Ik ga samen met de rest van de totalitair verveelde wereldbevolking in quarantaine.

Deel II, ‘Het pak’, beschrijft Claes’ worsteling met de eenzaamheid in Brussel, het gemis van haar man en de vervreemding van de door quarantaine lamgelegde stad. Op de eerste verjaardag van haar trouwdag (en tevens de Belgische Nationale feestdag, 21 juli) gaat ze de deur uit en komt terecht in een ensoriaanse processie van curieuze figuren, ordetroepen en politici. Ze loopt verloren in het gewoel, zoekt iets te eten (‘Mijn suikerspiegel staat zo laag als de rentevoeten van de KBC’), wordt bestolen, en dan… gebeurt het:

Plots valt er tussen de videes en het internationale ellebogenwerk een pak uit de Hemel. Het landt als een clusterbom midden op de Grote Markt.

Er breekt paniek uit, de vertelling gaat in versnelling, Claes weet het radeloze en redeloze gekakel van de aanwezigen goed te vatten, de chaos krijgt metafysische proporties wanneer zelfs de beelden op het Brusselse stadhuis naar beneden komen. Alleen Claes zelf blijft kalm, want ze heeft het pak herkend. Het is ingewikkeld met de Hindu Times.

Het zou jammer zijn om de twist van het laatste en korte derde deel, ‘De tweede landing’, uit de doeken te doen, maar het volstaat om te zeggen dat het een wake-up call is. Het bange, bescheten België wordt met de komst van het pak gewekt uit zijn zelfgenoegzaamheid. In die message from far away ligt de hele betekenis van Honey I’m real I exist– het is tijd voor dit landje om verder te kijken dan de eigen navel. De cultuurkennismaking die zich zo respectvol ontwikkelt tussen Claes en haar Indiase man, kan als voorbeeld dienen voor wat in België dient te gebeuren (al stuurt Claes zelf niet op deze voorbeeldfunctie aan): naar buiten kijken, met nieuwsgierigheid en openheid. Want de jaren 1990 zijn voorbij, en de globale realiteit is hier.

Claes verwoordt het allemaal in haar eigen, zelfgeknutselde jargon, ergens tussen Vlaams, Frans en een taal ontsproten aan een geheel eigen logica in. Haar idioom is plastisch en beeldend (‘België heeft een kustlijn zo lang als de zizi van Macron’), de woordspelingen haperend tussen grappig en flauw (‘de twintowels in Amerika, de Dolotieten’). Voor niet-Belgen zullen frasen als ‘Pertang. ‘t Is rizzenabel gelijk ze zeggen’ (met een sterke wortel in Frans) wellicht moeilijk liggen, of wat denkt u van dit geheel eigenzinnige fragment (over de ‘terroristische aanslag’ van het mysterieuze pak op de Grote Markt):

Mijn zesde reis naar India wordt beklonken met de grootste brand uit de Europese geschiedenis: Le feu des dieux in the name of the holy poep en namens de pandemime van het zevende gewest en onze waarde planeet met als middelpunt: Brussel. Een stad waar een rus, een bel, een bus, en een rel in zit en nog veel meer sans-papiers.

Schoon, toch? Toch nog voor chauvinisten, deze tekst, al was het maar door de taalrijkdom die Claes aan de dag legt. En een behoorlijke uitdaging voor regisseurs, zelfs al koesteren ze een voorliefde voor een bijzondere toneelschriftuur. Maar wat dan nog? Zoals Claes terecht optekent in haar slothoofdstuk: ‘Wie niet waagt kent geen verwondering.’ Wie durft deze tekst aan?

De tekst ‘Honey I’m real I exist!’ van Barbara Claes is uitgegeven door De Nieuwe Toneelbibliotheek (boekje 647).