De ziekte van de jeugd is de jeugd zelve, toonde de Oostenrijkse schrijver Ferdinand Bruckner al in 1926 met zijn stuk Krankheit der Jugend. Het Antwerpse gezelschap Zuidpool brengt het stuk nu als Zieke jeugd in de theaters. De jeugd weet met zichzelf geen raad. Zo niet de zes studenten geneeskunde van een Weens studentenhuis in 1923. De dreiging van buiten, de opkomst van het nationaal-socialisme, is aan te voelen, maar daar hebben de studenten het niet over. Ze zijn alleen met zichzelf bezig: liefde, lust, haat, relaties, zelfontplooiing, carrière, individuele macht. Ze tasten de grenzen van het willen kunnen af. Het is pompen of verzuipen in hun ogen. Verburgerlijken of zelfmoord. Andere middelen om aan de ziekte van de jeugd te ontsnappen, laat staan andere geneesmiddelen, zijn er niet. 

De briljante studente Desiree laat duidelijk haar liefdesgevoelens voor haar huisgenote Marie blijken. Marie wil er niet op ingaan. Maar als Marie’s vriend, de jonge dichter Petrell, zich van zijn moederlijke bevoogding losmaakt en kiest voor een relatie met de studente Irene, gaat ze toch op de avances van Desiree in. In die nieuwe relatie wordt ze echter ook niet gelukkig. De spanning tussen de twee loopt hoog op, zeker als het voormalig lief van Desiree, Freder er tussenkomt. Verder struinen de betweterige Alt en het naïef lachende dienstmeisje Lucy tussen de personages.

Over politiek discussiëren ze niet – het zijn geen wereldverbeteraars, ze werken alleen aan hun zelfverwerkelijking. De mens is immer op existentiële queeste, maar in de adolescententijd verhevigt die. De zes analyseren zichzelf en fileren de anderen tot op het bot. Nietzsche en Freud zitten er dicht op. Niet verwonderlijk, ze waren de filosofisch-humaan wetenschappelijke ontdekkingen in het Wenen van de jaren twintig. Bruckner weet zijn vlijmscherpe dissectie van hun identiteitscrisissen prachtig te verwoorden in volzinnen, in wat men nu goed geformuleerde ‘quotes’ zou noemen. (Niet alleen de thema’s uit zijn vroege stukken werden gewaardeerd, maar ook zijn stijl, die expressionisme en nieuwe zakelijkheid samenvoegt.) Geestig, spits, intelligent. Er hangt geen zweem van melancholie over de voorstelling, het is een ragfijne ets van een zogenoemd verdwaalde generatie.

Spits is ook meestal het spel van de zeven jonge spelers en speelsters: Greet Jacobs, Marjan De Schutter, Maya Sannen, Danielle De Nul, Jonas Leemans, Greg Timmermans en Simon Van Buyten. Allemaal jonge Vlaamse acteurs die na hun opleidingen al bij diverse gezelschappen gespeeld hebben (De Roovers, Ontroerend Goed, Hof Van Eede, Fernweh, t,arsenaal) en die onder de hoede zijn genomen van de vaste Zuidpooltheatermakers Koen van Kaam en Jorgen Cassier. In een strakke regie weten de zeven vaak ingetogen hun registers open te trekken om grote emoties te vertolken. Himmelhoch jauchzend en dan plots zum Tode betrübt. Liefde springt over in haat, genot in pijn, lachen in hysterisch huilen, jaloezie in gekte, verlegenheid in waanzin.

Melodramatisch oogt het hele verhaal en zeker de voorspelbare afwikkeling. De zeven spelers hebben niet altijd hun spel onder controle om melodrama te vermijden. De enscenering in zijn geheel zorgt voor soberheid en rust. Modernistisch strak oogt het vlak gele spots dat van achteren het rechthoekig speelvlak verlicht, zonder de toeschouwers te hinderen. Attributen zijn er nauwelijks. De personages zijn mooi sober gekleed. Ze blijven in het begin op de scène staan, ook als ze niet meespelen. Daarna verdwijnen ze regelmatig, wat zorgt voor een onderhuidse spanning. Naar het einde toe wordt de afwisseling kalmte – razernij een systeempje, maar dat wordt dan weer opgevangen door de dramatische ontknoping. Subtiel suggestief, in het donker. Alleen de zwakke spots zijn getuigen.

Foto: Koen Broos