Het Gentse collectief Tibaldus brengt Witold Gombrowicz’ Yvonne, prinses van Bourgondië (1935) als een zuiveringsritueel waarmee een gemeenschap zich ontdoet van het onkenbare. De voorstelling resoneert sterk in onze tijd, zonder dat er van enige actualisering sprake is.

We hebben Tibaldus (voorheen: Tibaldus en andere hoeren) misschien te lang ‘jonge theatermakers’ genoemd: Timeau De Keyser, Hans Mortelmans en Simon De Winne zijn toch al sinds 2008 samen aan de slag. Ze legden een traag, doorwrocht parcours af van aanvankelijk even langzame, beeldende voorstellingen (de Paard-cyclus) over nog steeds vrij woordarme, geritualiseerde bewerkingen van Othello (2010) en Bergmans’ Persona (2013), tot ze aankwamen bij Yvonne, waarin ze zich misschien wel voor het eerst voluit meten met de taal. Die krachtmeting neemt overigens een vorm aan die niet zou misstaan in een grote zaal – geen toeval dat regisseur Timeau De Keyser vanaf volgend seizoen deel uitmaakt van het P.U.L.S -traject van Toneelhuis. De volwassenwording is een feit.

Dat wil niet zeggen dat Tibaldus wezenlijk veranderd is. De drie makers zijn van het onverzettelijke soort dat het begrip ‘dramaturgie’ ernstig neemt en hun vormonderzoek tot op het bot voert – ook al dreigde dat in het verleden soms te leiden tot hopeloos hermetische voorstellingen die voor de toeschouwers nauwelijks nog leesbaar waren. Dat is niet het geval in Yvona, princess of Burgundy: dat ze met deze Engelstalige versie binnenkort op de behoorlijk publieksvriendelijke Edinburgh Fringe staan zegt daaromtrent genoeg. Al is nog maar de vraag wat de comedygeile Schotten zullen denken van deze wrange, briljante Poolse ‘komedie’ die door Tibaldus als een stukje commedia dell’arte wordt opgevoerd.

Het publiek zit op stoeltjes in een cirkel rond het speelvlak, de spelers bevinden zich aanvankelijk ‘buiten’ en zullen vanuit vijf hoeken op de vloer inbreken, met niets dan hun lijf, wat licht en een occasionele stoel als attribuut. Dat Yvona een ritueel is, wordt in de verf gezet door de Grieks-orthodoxe gezangen waarmee Simon De Winnes diepe basstem de tragikomedie in gang zingt – kyrie eleison, schenk vergeving heer, voor de domheid en ijdelheid die de mens op het punt staat tentoon te spreiden.

De plot is gekend: de lichtzinnige, ijdele prins Philip (Ferre Marnef), prins van Bourgondië, besluit te trouwen met de lelijke, stugge en zwijgzame Yvonne (David Van Dijcke). Het blijft onduidelijk of zijn besluit een bokkensprong is uit verveling, uit rebellie tegen zijn ouders of gewoon uit achteloze zinloosheid. Het hof raakt in shock en doet aanvankelijk nog pogingen om de mis– en outcast te aanvaarden, maar Yvonnes stomheid, haar ondraaglijke staren, haar spastische gestiek, kortom haar hele zijn maakt in de hovelingen een weinig galante aggressie los.

Heeft Yvonne in de tekst van Gombrowicz aanvankelijk nog een paar lijnen (en hij zou zelfs deze in een latere versie schrappen) dan maakt Tibaldus de awkwardness van haar aanwezigheid absoluut: in de figuur van Van Dijcke is ze niet meer dan een lomp, aanwezig lichaam dat emotieloos de vernederingen ondergaat waarmee het wrede hof haar kwelt – hoewel we de onweerstaanbare aandrang voelen om op dat grove, uitdrukkingloze gezicht te speuren naar een vorm van menselijk lijden. Maar Yvonne is geen mens, ze is een lichaamsvreemde bacterie die schijnbaar volstrekt passief maar onuitroeibaar haar naasten besmet. Zij heeft hen in haar macht, niet andersom. Zie de scène waarin de vorsten Yvonne ervan trachten te overtuigen te buigen voor hen – in de poging haar dit te tonen buigen ze uiteindelijk allemaal diep voor haar.

Het is de onkenbaarheid van Yvonne die haar onuitstaanbaar maakt. Die onkenbaarheid breidt zich uit over het bekende – de vormen en conventies aan het hof – dat plots vreemd en bedreigend wordt. ‘Wat betekent het?’, roepen de hovelingen geregeld wanhopig uit bij schijnbaar normale verschijnselen – alsof ze de grip op de ‘echte’ wereld verliezen, plots een blik krijgen onder de dingen en daar enkel in een wezenloze leegte gapen. Dat besef van zinloosheid, dat Yvonne in hen heeft geplant, lokt het geweld tegen haar uit, want de edelen kunnen zich maar van dat eerste spoor van zelfreflectie ontdoen door Yvonne uit hun leven weg te snijden.

De mens houdt niet van hetgeen hij niet kan begrijpen, meer nog: hij neigt ertoe het te haten, het te willen uitroeien. Om daar voorbeelden van te vinden volstaat het de krant van vandaag open te slaan, maar deze actuele resonantie wordt door Tibaldus nergens aangedikt, integendeel: de geritualiseerde handgebaren die bij bepaalde ‘statusvolle’ woorden horen (‘majesteit’ bijvoorbeeld), de gestileerde dansfrases waarmee koningin Margaret (Benjamin Cools) rondrent als een paard in de piste, de strakke lichaamstaal van Yvonne… verlenen de tekst juist een grotere abstractie (de woorden krijgen volume op zich, als objecten, in plaats van de illustratie van een begrip) en universele leesbaarheid.

Uiteindelijk leidt de ‘out of placeness’ van Yvonne tot een toenemende paranoia, leugenachtigheid en gekte aan het hof – die waren er altijd al, maar Yvonne maakt ze zichtbaar, haar inferioriteit is als een spiegel die het slechtste in de hovelingen terugkaatst, hen daarin zelfs aanvuurt, zoals koning Ignatius (Hans Mortelmans) koortsig uitroept. Het spel van Tibaldus en kompanen wordt in toenemende mate uitbundig en grotesk, deze hysterie kan enkel op moord uitdraaien. Van het hilarische soort dan wel, want nooit staat Tibaldus ons toe in de illusie van het verhaal te duiken, steeds blijven we acteurs zien die vrolijk tegen de tekst aanlopen – die het ritueel uitvoeren waarmee een gemeenschap uiteindelijk zichzelf zuivert van ongewenste elementen. Of dat tenminste denkt te hebben gedaan.

Foto: Kurt van der Elst