Jo Fong is al druk in de weer als het publiek binnenkomt en gaat zitten. Ze vliegt met zwaaiende armen over de vlakke vloer binnen de U-vormige tribune, onderwijl opgewonden pratend met Greg Akehurst, die in een hoek van de zaal via een laptop op het internet de muziek probeert te vinden waar Fong om vraagt. Latere bezoekers blijven bedremmeld staan bij de ingang van de zaal. ‘Please, do come in’, zegt Fong met een zwierig armgebaar.

Wallflower van het Britse Quarantine uit Manchester, dat zijn wereldpremière beleeft op festival Noorderzon in Groningen, begint niet echt. Het gebeurt gewoon. Makers Richard Gregory en Renny O’Shea begonnen zowat een jaar geleden aan een nieuwe voorstelling met als werktitel shit happens: al onze mooie dromen en plannen worden vroeger of later verstoord door onverwachte gebeurtenissen. ‘Dat is wat ons vormt tot individuen’ zegt Gregory in een interview.

Ergens tijdens dat proces vroeg hij zijn performers alle dansen en dansjes naar boven te halen die zij ooit hadden gedanst. Wat bedoeld was als een oefening beviel zo goed, dat de groep erop doorging. Het resultaat is Wallflower – de muurbloem die nooit ten dans wordt gevraagd. Het is een malle titel, eigenlijk. De vier ‘acteurs’ zijn bepaald geen muurbloemen. Drie van hen zijn professionele performers en de vierde, de enige amateur, heeft een podium-présence waar de anderen een punt aan kunnen zuigen. Het publiek langs de zijlijn is evenmin muurbloem, want dat wordt niet ten dans gevraagd.

Het maakt niet uit. Dans als graafwerktuig naar individuele persoonlijke geschiedenissen levert fascinerende resultaten op. James Monaghan, de enige man in het kwartet, doet voor hoe zijn moeder danste terwijl zij het huis schoonmaakte, op Tina Turner. Als klein jongetje keek hij toe vanaf de trap – hij mocht niet komen waar zij aan het poetsen was. Maar haar zien bewegen werkt aanstekelijk. James voegt zich bij haar, en binnen de kortste keren zwieren ze gezamenlijk over de vloer. Het verbod is vergeten.

Nic Green verhaalt over een avond met een boezemvriend, uit haar tienerjaren. Ze wiegt hun simpele dronkemansdansje. Bij het afscheid verklaart de jongen haar ineens de liefde. Ze gooit het tuinhek in zijn gezicht dicht. ‘Ik was dol op hem, maar hij had het verpest tussen ons.’

Zulke universele, uiterst herkenbare verhalen worden afgewisseld met grepen uit Fongs professionele praktijk. Ergens midden op de vloer heeft zij een kruis van zwart plakband geplakt, om te kunnen voordoen hoe Anne Teresa De Keersmaeker haar ooit trainde om in pirouettes precies naar een bepaald punt te dansen. In Groningen komt zij net naast het kruis uit. ‘Hm,’ zegt ze, ‘in de wereld van De Keersmaeker is dat dus niet goed genoeg.’

Er zijn ook zat momenten waarop er (te) weinig gebeurt. Wanneer Akehurst de juiste muziek niet kan vinden. Of wanneer de performers zich onvoldoende herinneren van de dans waaraan ze zojuist zijn begonnen. Vooral Fong blijft vaak zitten op de grond, een beetje wringend met haar lichaam. Wallflower is slow theatre, dat enig geduld vraagt van het publiek. Maar er liep niemand weg tijdens de Groningse wereldpremière.

Bij toerbeurt zit een van de vier performers tussen het publiek te schrijven. Alle dansen die tijdens iedere uitvoering opkomen, worden zo gedocumenteerd. Na de première lag het archief-tot-dusver ter inzage. Eén dans per pagina, met uitgetypte aantekeningen in de trant van: ‘Song van David Bowie, Nic weet niet meer welke. Ze beweegt van links naar rechts en schudt een beetje met haar billen.’

Iedere show komen er nieuwe bij. Iedere show verloopt ook anders dan de vorige – omdat steeds een andere danser archiveert, omdat steeds een andere danser begint, omdat ze alledrie steeds weer andere associaties hebben waarop ze voortborduren. Als James Monaghan het dansje met zijn moeder bovenhaalt, is de kans groot dat de danser na hem zich ook een dans met een familielid herinnert. Hetzelfde geldt voor het publiek: de paden die de dansers inslaan, bepalen welke herinneringen zij bij hun toeschouwers oproepen.

Het resultaat is een snel volstromende schatkamer. Tot aan Groningen hadden de vier performers al zo’n 580 dansen uit hun geheugens opgediept, zo vertelt Sonia Hughes trots. Sonia is geen professionele performer, ‘maar zij kan geweldig dansen’, vertelt Richard Gregory. ‘Als zij een club binnenkomt, valt ze meteen op.’ Op zeker moment kan Hughes het niet laten. Zij legt haar aantekeningen neer, komt op en doet een live impersonation van Gladys Knight.

Door de speakers klinkt Knights machtige stem. Hughes zingt met haar mee. Hier en daar ongelijk, met af en toe een valse noot. Het deert niet, integendeel. Hughes swingt de pan uit. Voor onze ogen verandert haar grote, onhandig ogende lichaam in een soepele en gracieuze beweegmachine. Wij horen Gladys Knight nauwelijks meer. Wij horen en zien vooral de Gladys Knight in Sonia Hughes, een doodgewone vrouw die toevallig houdt van dansen. Vooral dat maakt Wallflower tot een magische belevenis.