In haar hoge grijze cel loopt Ulrike Meinhof rondjes door haar hoofd. En wij lopen een eindje met haar op om te zien hoe sommige van haar gedachten, twijfels en vragen een menselijke vorm aannemen. Maar zoals dat gaat met het lopen in rondjes, raken we ondertussen niet ver.

Onlangs nog schreef columniste Elma Drayer in Trouw een bijdrage waarin ze mensen hekelde die proberen een verklaring te zoeken voor de fanatici van de IS. Het Kwaad, zo vond ze, hoeft niet te worden beredeneerd. Maar zou je iedere terrorist niet net zo goed als een idealist kunnen zien die de bestaande orde wil afbreken voor zijn idealen? Als we in de voorstelling Vuurvrouwen RAF-terroriste (of activiste) Ulrike Meinhof ontmoeten, zit ze in eenzame opsluiting in haar cel. Ze heeft alle tijd om eindeloos voor zichzelf te verwoorden waarvoor ze zulke grote offers heeft gebracht, of het waard was geweld te gebruiken of wat ze anders of beter had kunnen doen.

Die gedachtestromen nemen soms een menselijke vorm aan. Die van haar held Jeanne d’Arc bijvoorbeeld, van haar vroegere RAF-collega’s die haar nooit begrepen hebben of van een witte wijn slurpende salonsocialiste die Ulrike en haar daden lallend romantiseert. Fania Sorel speelt Meinhof met een interessante gelaagdheid. Vaak lijkt ze in huilen te kunnen uitbarsten en voelen haar aanklachten tegen de misstanden in de wereld oprecht. Maar soms schiet ze met vlammende ogen door in een agressief, onbuigzaam activisme waar moeilijk bij te komen is. Daaronder sluimert de angst om vergeten of niet begrepen te worden.

In combinatie met de puberale naïviteit van haar over het toneel sloffende idool Jeanne d’Arc (Goele Derick) vult het toneel zich zo in eerste instantie met een interessant amalgaam van hypothesen over de vraag waarom sommigen geweld zouden willen gebruiken voor hun idealen; waardoor het Goed-Kwaad-schema van Drayer op zijn minst twijfelachtig wordt. Het problematische van Vuurvrouwen is dat de voorstelling wel erg veel tekst nodig heeft om die enigszins open deur te tonen. Niet alleen Meinhof draait rondjes, de tekst van Rob de Graaf doet dat ook. Dat brengt ons uiteindelijk niet verder dan die hoeveelheid opgeworpen hypothesen die vervolgens als vraagtekens boven het stuk blijven hangen. In welke gedachterichting die ons zouden moeten voeren wordt gedurende de voorstelling steeds onduidelijker. ‘Toch zijn er momenten dat ik het allemaal niet weet,’ zegt een  van Ulrikes RAF-collega’s aan het slot van de voorstelling. ‘Wat willen we dat de mensen zien? Wat precies moeten ze inzien?’

Rob de Graaf en Alize Zandwijk lijken met dezelfde vragen te hebben geworsteld. Om vervolgens te eindigen met een moralistische oproep om ons niet bij een slechte wereld neer te leggen. Zandwijk heeft al in talloze voorstellingen laten zien hoe goed ze de ongrijpbare en onverwoordbare emoties achter een tekst voelbaar kan maken. Maar bij Vuurvrouwen lukt dat niet goed. Daarvoor is de tekst van De Graaf misschien enerzijds te psychologisch, anderzijds te rationeel en vooral veel te lang, en is de richting te onhelder. In haar enscenering laat Zandwijk haar personages aanmodderen met kledingstukken en een naaimachine, ze laat ze tekenen op de wand van Meinhofs cel en spelen met aanstekers. Helderder wordt de voorstelling er niet van.

Door de constante vragen raakt wat er op het podium gebeurt op steeds grotere afstand, al probeert muzikante Maartje Teussink tussen de tekstblokken enige emotie de voorstelling binnen te zingen. Haar mooie liedjes zorgen voor de broodnodige afwisseling. Maar echt raken doet de voorstelling als geheel nooit. Dat is jammer, want in het licht van de actualiteit zijn de vragen die je bij Meinhof kunt stellen over idealisme en geweld meer dan relevant. De Graaf en Zandwijk tonen met Vuurvrouwen aan dat je Meinhof (of Jeanne d’Arc of de strijders van de IS) niet weg kunt zetten als het absolute Kwaad, zoals Drayer wenste. Maar wat ze dan wel zijn, daarop moet Vuurvrouwen het antwoord schuldig blijven.

Foto: Leo van Velzen