Wat jammer dat het maar eenmalig was. Het vertrek van Atlas is door de Toneelmakerij gemaakt voor de opening van de zomertentoonstelling Verborgen verhalen in het Paleis (voor Amsterdammers eigenlijk nog altijd het Stadhuis) op de Dam, in het gezelschap van prinses Beatrix en vooral een hele hoop kinderen. Maar zou er geen jaarlijkse traditie van te maken zijn? Zoiets als een 21ste eeuwse Gijsbrecht? Met steeds nieuwe actuele toespelingen?

Deze kleine voorstelling in de immense Burgerzaal van het Paleis was namelijk een groot feestje. De Toneelmakerij laat ermee zien dat ze het Toneelgroep Amsterdam van het jeugdtheater zijn, zij het met – door allerlei fusies, kortingen en bezuinigingen – veel te weinig geld. Maar ze hebben nog steeds uitmuntende mensen in huis en om zich heen die in betrekkelijk korte tijd zo’n taak heel goed aan kunnen.

Ad de Bont heeft ook nu weer een mooie tekst geschreven, vol taalvondsten, van plechtige hexameters tot een keur aan Amsterdamse scheldwoorden. Toneelmakerijleidster Liesbeth Colthof heeft het bedacht en fantasierijk geregisseerd. Ontwerper Rieks Swarte bouwt een miniatuur-Amsterdam op de sleep van een van de door Esmée Thomassen ontworpen kostuums. En drie vertrouwde acteurs van de groep leveren ook dit keer uitstekend spel.

Na een deftige inleiding van professor Henk van Os, die vertelde hoe zelfbewust de Amsterdammers na 1648 dit grootse burgerlijke publieke gebouw hebben neergezet, zien we Peter van Heeringen als een stoere, marmeren Atlas. Hij wordt de Burgerzaal binnengereden op een stellage met het levensgrote hemelgewelf op zijn nek. Maar hij wil er de brui aan geven. Net als in het boek Wiplala van Annie M.G. Schmidt heeft hij er genoeg van die zware bol te moeten torsen.

Maar daar duikt bouwmeester Jacob van Campen (Roel Adam) op: dik, dronken en heel plat-Amsterdams. Hij ziet de staking van Atlas als een aantasting van zijn bouwwerk, al herinnert Atlas hem er fijntjes aan dat hij zelf de opening van zijn eigen schepping door ruzie met het college van burgemeesters niet eens mee had mogen maken. Was hij te dronken? Of was hij het beknibbelen beu? De Stedenmaagd van Amsterdam (Rian Gerritsen) verschijnt als een wulpse dea ex machina. Haar opkomst is nog spectaculairder dan die van Atlas. Zij heeft een prachtige jurk aan met tientallen meters lange sleep, waarop het hele Amsterdam uit de 17e eeuw in miniatuur staat opgesteld.

Zij bemoeit zich met de ruzie en vindt een fraai en heel Amsterdams compromis. Als Atlas overdag zijn hemelgewelf torst, krijgt hij ’s nachts vrijaf. Vrijwilligers zullen dan zijn plaats innemen. Dat zijn hier een stuk of twintig kinderen uit het publiek. Een prachtig gezicht: zo’n sleep kinderen die met z’n allen het hemelgewelf dragen. Allerlei kinderen met allerlei achtergronden, want Amsterdam is intussen wel wat veranderd. Jacob van Campen moet daar wel tevreden mee zijn en prinses Beatrix gaf zo te zien ook haar royale goedkeuring. Leuk, fraai, interessant en zelfs in de ogen van geschiedschrijver Geert Mak historisch geheel en al verantwoord.

De Toneelmakerij heeft ook voor drie monologen gezorgd die figuren uit de geschiedenis van het gebouw naar voren brengen en die wat vaker zullen worden gespeeld. Vooral Martijn de Rijk speelt fraai een failliete en boze Rembrandt in de Desolate Boedelkamer (tekst: Rik van dan Bos). Tomer Pawilcki is een arme weesjongen in de gang voor de Weeskamer en moet zich met de tekst van Jorieke Abbing staande houden tussen het geloop van prinsessen, hofdames en andere buitenlui. Iona Daniel schreef voor in de Burgemeesterskamer een monoloog voor een opstandige burgemeestersvrouw (Eva Zwart), die het liefste met een levende, woeste panter de hoge heren van de Stad eens een keer flink voor gek zou willen zetten. De marmeren zalen en gangen van het Paleis kwamen inderdaad met sommige van hun geheimen even helemaal tot leven.