Tien jaar geleden schoot Mohammed Bouyeri Theo van Gogh van zijn fiets. Vervolgens sneed hij de keel door van zijn slachtoffer en prikte hij een brief in zijn borst met een doodsbedreiging aan Ayaan Hirsi Ali. Die had hij willen vermoorden, maar die was te goed beveiligd. Van Goghs jeugdvriend Roeland Hazendonk schreef een monoloog over een onzekere relschopper, een kwetsbare kwetser, die Porgy Franssen uitstekend speelt.

Op een scherm achter op het toneel komen spraakmakende momenten uit de geschiedenis van de cinema voorbij in een Twin Peaks-achtige montage. Daartussendoor beelden van Porgy Franssen als Theo van Gogh in een dwangbuis. Film + gek = filmgek. Hij koestert ‘de geruststellende gedachte dat het nooit meer goed komt’, zegt hij later, maar dat vrijwaart hem niet van angst. Als hij stelt dat religie een vorm van wanhoop is, is dat misschien wel een overeenkomstige reactie op een onvolmaakte wereld. Alleen was Van Gogh niet bereid om weg te sukkelen in wanhoop, maar vluchtte hij naar voren en sloeg hij wild om zich heen.

De verontwaardiging die hij opriep koesterde zijn ego. En toch wilde hij ook geliefd zijn, mooie films en interessante interviews maken, gelukkig zijn en goed voor zijn zoon zorgen. Tussendoor probeerde hij zijn vijanden en vijandbeelden zo rigoureus mogelijk af te branden. Leon de Winter, Sonja Barend, Edwin de Vries, Thom Hoffman, Jos Brink, Lous Haasdijk en nog een stoet van meer en minder bekende Nederlanders werden om hun oren geslagen met belastende feiten en leugens, schofferende toespelingen en kwetsende grappen met veel seks, oorlog en religie. Humor en smakeloosheid gaan hand in hand.

Van Gogh was een vat vol tegenstrijdigheden, dat komt in de tekst van Hazendonk, de regie van Gerardjan Rijnders en het spel van Franssen goed naar voren. Dankzij de mooie filmbeelden van Maarten van Rossem vol sterke associaties op het achterdoek krijgen we iets te zien van zijn comfortabele Wassenaarse jeugd, van zijn walging over de debiele jarentachtigteevee (Babbelonië), van angsten en interviews en van zijn ‘liederlijke liederen’ uit het begin van zijn carrière. Uiteindelijk gaat Van Gogh met Van Gogh in discussie. Ook met zichzelf is hij het fundamenteel oneens.

Natuurlijk zijn er dingen die in anderhalf uur niet aan de orde komen en accenten die anders gelegd kunnen worden, maar Roeland Hazendonk geeft een relevante visie op een van de criticasters van de multiculturele samenleving en een pionier van de bottebijljournalistiek – keuzes in denken en doen die de wind inmiddels enorm in de zeilen hebben gekregen.

Porgy Franssen staat energiek en jongensachtig op het toneel, in gescheurde spijkerbroek en bretels. Hij doet verder niet zijn best om fysiek op Van Gogh te lijken, maar komt in bravoure en energie sterk in de richting. Hij is te elegant voor de gecultiveerde boerenlullenbotheid van Van Gogh, maar de provocaties komen toch wel over.

Van Gogh spreekt is een evenwichtig eerbetoon aan een onevenwichtig harde schopper met zachte kanten, die het slachtoffer werd van wat hij zich niet kon voorstellen: dat mensen de grens tussen verbaal en fysiek geweld niet respecteren. Theo van Gogh blijft een ongemakkelijk fenomeen. Wie naar een voorstelling over hem gaat kijken, moet tegen een stootje kunnen.

Foto: Jan Boeve