De Vlaamse jonge honden van FC Bergman hebben zich, met enkele kompanen uit de muziek, gestort op het van oorsprong Belgische dierenepos Van den Vos Reynaerde. En dat hebben wij geweten.

De dertiende-eeuwse schrijver Willem schreef een heldendicht over Reinaart de vos, zich afspelend binnen één dag aan het hof van koning Nobel, waarin de vos (die in het epos ‘dat felle dier’ wordt genoemd) door een reeks mede-zoogdieren ter verantwoording wordt geroepen voor zijn wandaden. Dat liet zich toentertijd als volgt lezen:

Doe quaemen tes sconinx hove /  Alle die diere, groet ende cleane, /  Sonder vos Reynaerde alleene / Hi hadde te hove so vele mesdaen /  Dat hire niet dorste gaen.

En reken maar dat deze regels, in de openbare ruimte voorgedragen, net zo sappig klonken als ze hier op het scherm staan. (Er is net een app op de markt gebracht waar je het dichtwerk integraal – 3469 versregels – kunt horen.)

De afwezigheid van de vos Reynaerde is ook een dingetje in de voorstelling waar het hier over gaat: Van den vos. Reinaart (in moderne spelling) is als een dreigende en moordzuchtige kracht buiten de scène zeer aanwezig, de gesprekken gaan ook vaak over hem, maar we zien hem niet. Even in een flits is hij er, in het achtergrondbeeld, het enge-dierenbos. Pas aan het eind stapt hij in volle kracht de speelvloer op. Hij blijkt een zanger. In dat ene grote, korte, prachtige optreden van zanger-speler Gregory Frateur wordt duidelijk waarom iedereen wel in zijn valstrikken wil trappen. Daarna is-ie meteen dood. Het enge-dierenbos blijkt een witte leegte. Verbeelding? Vast! Over verbeelding gaat immers de hele avond.

Van den vos is een onderneming van FC Bergman, samen met Muziektheater Transparant, het Berlijnse Solistenensemble Kaleidokop, schrijver-bewerker Josse De Pauw en componist Liesa Van der Aa. Voeg daarbij twee heerlijke gastrollen, te weten Dirk Roofthooft (de op de vos jagende wolf Ysengrym) en Viviane De Muynck (de voluptueuse en hoog-ironische koningin Gentel), en we kunnen rustig spreken van een menukaart waar wij als theaterliefhebbers tintelend van voorpret eens goed voor gaan zitten. De vormgeving is in elk geval iets om die tintelende vingers meteen bij op te vreten: het merendeel van de schouwburgbezoekers kijkt vanaf de balkons in een ondiep zwembad, gebouwd bovenop de parterre-stoelen, en tegen een reusachtige glazen wand, die als projectiescherm dient voor live scènebeelden en filmbeelden over de zoektocht naar de vos aan rotsige kusten. Door de wand heen zien we een reusachtig bos met een omgevallen boom. Vanuit de zaal bezien rechts zit een achtkoppig strijkersensemble. Het kan niet op.

Helaas blijft het daarbij. De tekst is slaapverwekkend, vlak en verteltechnisch ongelooflijk warrig in elkaar geschroefd. De Muynck en Roofthooft geven wat sterke staaltjes filosofisch gedelibreer over geweld, ‘het’ kwaad en erbarmen ten beste, maar in the end overstijgt dat toch niet de geestelijke lenigheid van een vlooiencircus of de diepgang van het pierenbad. Zelfs de energie van de muziek krijgt vaak iets looiigs. Het spel zoekt het in herhalingen, aangelengd met naar esthetica hengelende poses en krukkige choreografietjes. Het zwembad loopt over, er dwarrelt van alles uit de lucht, er wordt gemoord dat het een aard heeft en zes goeiige mannetjes dragen de lijken steeds plechtig weg. Maar iets van een vertelling, een epos, een thriller, een vertoog – allemaal wel in de grondverf aanwezig, ook in aanzetten gepretendeerd – komt allemaal niet uit die grondverf. En het loopt uit op één grote, door het premièrepubliek na afloop luid bejubelde, maar zichzelf in onversneden wanhoop smorende niksigheid. Of, om een opmerking te citeren die Wim Kan maakte tijdens zijn conference ter gelegenheid van het 75-jarig bestaan van de Amsterdamse Stadsschouwburg: ‘Het decor was mooi, maar de acteurs gingen er telkens voor staan.’

(Sterren toegekend door de redactie.)

Foto: Kurt van der Elst