Voor Twools, het jaarlijkse dansfestival van Scapino Ballet Rotterdam, maakt artistiek leider Ed Wubbe een collage van kortere stukken die achter elkaar worden opgevoerd. In net iets meer dan een uur komt zo een grote diversiteit aan dans voorbij, waardoor het publiek in snapshots krijgt te zien waartoe Scapino-dansers en -choreografen in staat zijn.

Zo is daar het hilarische Nagasaki van Wubbe zelf, een satire op de wereld van entertainment, waarbij de dansers zich hebben bekwaamd in ironische jazzhands. De combinatie van de hysterische opgewektheid van Broadway en de ingetogen en geconcentreerde bewegingstaal die zo typerend is voor Wubbe zorgt voor een vervreemdend effect. In Humanmachinery van beginnend choreograaf Mischa van Leeuwen bewegen drie dansers op de klanken van een technische gebruiksaanwijzing, waardoor hun onhandige aanrakingen een machine verbeelden. Wanneer strijkers de muzikale begeleiding overnemen worden de bewegingen vloeiender, maar uiteindelijk ontbreekt een duidelijke climax.

De drie duetten van Jan Kooijman en zijn dans- en levenspartner Henna Lee zijn vormgegeven volgens een nachtclubesthetiek, compleet met discobol. Hoewel de twee gepensioneerde Scapino-dansers technisch zeer sterk zijn en duidelijk op elkaar zijn ingespeeld wil het geheel niet overtuigen. Misschien dat de stukken dankzij de muziek van Don Diablo toch iets te gelikt aandoen. Waar Nagasaki nadrukkelijk de clash tussen stijlen opzoekt, willen Kooijman en Lee misschien te veel gladstrijken.

In Countless in reversing gear van de Taiwanese Fang-Yu Shen worden grote ronde bewegingen afgewisseld met schokkende voetjes en scherpe vuisten. Hoewel de choreografie onmiskenbaar modern is, zijn er ook Aziatische elementen te ontdekken. Mede dankzij de gezongen tekst ‘this bitter earth / heaven only knows‘ ontstaat een ontroerend beeld van ontluikende bloemen of anderszins kwetsbaar leven.

Maar het stuk dat met kop en schouders boven de rest uitsteekt wat betreft de eigenheid van de bewegingstaal, de consistentie van de inhoud en de mate van expressiviteit is Kha, gemaakt door de Albanese Gentian Doda. De dansers beginnen als reptiel-achtige wezens. Ze kruipen over het podium, zijn constant op hun hoede zonder te weten waarvoor en staan klaar om aan te vallen als het moet. Langzaamaan probeert de groep overeind te krabbelen. Wankelend en trillend staan de dansers op hun benen, zoekend naar houvast, en ontwikkelt zich een soort totemverering waarbij schokkerige armbewegingen richting de hemel een ontluikende cultuur verbeelden.

Dan wordt de muziek oosters en de bewegingen vloeiender. De dansers verkennen de ruimte in een processie en ontwikkelen langzaam hun persoonlijke uitingskracht. Het stuk eindigt met de totstandkoming van het individu: in plaats van zich op de hemel te richten kijken de dansers naar elkaar en omhelzen ze elkaar. Niets van dit alles ligt er echter dik bovenop. Sterker nog, in het programmaboekje wordt geen woord besteed aan een eventueel verhaal dat aan het stuk ten grondslag zou liggen. Maar de dierlijke bewegingen, de tribale sfeer en de religieus getinte muziek maken dat een groot verhaal zonder woorden kan worden verteld.

Op de foto Jan Kooijman en Henna Lee, foto: Hans Gerritsen