Theater na de Dam is groot gegroeid, misschien een beetje te groot. Het is goed om na de dodenherdenking van 4 mei nog ergens naar toe te kunnen en min of meer in de sfeer te kunnen blijven. Ooit organiseerde de Stichting J’Accuse debatten en voorstellingen. Toen begonnen De Barbaren met Theater na de Dam: kleine readingen in het voor toneel zeer ongemakkelijke en onvriendelijke dichterscentrum Perdu. Nu is het een echt festival geworden met meer dan twintig voorstellingen in twintig verschillende theaters. Alleen is het jammer dat je daar maar één van kunt bezoeken, want ze beginnen alle twintig precies om negen uur.

Anne en Zef, de prachtige kleine voorstelling van Ad de Bont en de Toneelmakerij over Anne Frank en een onbekende Albanese jongen, werd gespeeld in Frascati, gelukkig heb ik die al twee keer gezien. In het Compagnietheater gaf Ramsey Nasr met Het hemelse leven een beeld van Mahler en Mengelberg, hopelijk doet hij dat straks nog eens. De Barbaren lazen (vreemde keuze voor zo’n moment) het omstreden stuk van Fassbinder Het vuil, de stad en de dood. De Plankeniers speelden het ook al enigszins controversiële Ghetto van Joshua Sobol in de Engelenbak. Adres Onbekend naar het brievenboek van Katherine Kressman over de teloorgang van een vriendschap onder het nazisme werd zelfs twee keer door verschillende acteurs gespeeld. En dan mis ik heel veel voorstellingen waar ik niets van weet en wel nieuwsgierig naar ben. Er waren nu ook voorstellingen in Haarlem (Saskia Goudsmid over haar boek Verplicht gelukkig), Maastricht (Jubileum van Tabori) en De Rijp (Hemert Woudenberg met het verhaal van Harry Waterman).

Ik koos tamelijk willekeurig voor de theatrale lezing van Incident in Vichy van Arthur Miller uit 1964, door een keur aan mannelijke acteurs van Toneelgroep Amsterdam, geregisseerd door de nog jonge en toch geëngageerde Joost van Hezik. Het is een stuk dat je zelden gespeeld ziet en dat toch een grote naam heeft als de ernstige visie van Miller op de jodenvervolging. Hij brengt acht mannen en een jongetje bij elkaar, ergens in 1942, in het nog ‘vrije’ Vichy/Frankrijk. Ze zijn opgepakt en zitten in een politiebureau. Waarom, dat weten ze niet. Langzaam blijkt dat de meeste van hen joods zijn, één is communist, een Oostenrijkse prins moet wel per ongeluk in het gezelschap zijn terechtgekomen. We leren ze even kennen en dan worden ze een voor een afgevoerd en komen nooit meer terug.

De wat stijve setting met tien stoelen op een rij maakte het voor mij moeilijk ze uit elkaar te houden en me in te leven in hun conflicten en gewetensproblemen. Pas aan het einde gaat het spannen. Een stilzwijgende figuur wordt met geweld weggevoerd. Een joodse arts (Vanja Rukavina) vraagt de Oostenrijkse prins (Gijs Scholten van Aschat) een boodschap over te brengen aan zijn vrouw. In een flits neemt de prins een besluit en geeft de Jood zijn vrijgeleide. Het klinkt sentimenteel en een beetje flauw, toch slaat de ontroering daar toe, omdat iemand een keuze maakt, hoe onwaarschijnlijk ook. In de ogen van Miller kun je altijd een keuze maken, moet je altijd een keuze maken. Dat komt toch aan.

(Sterren toegekend door de redactie – foto: Jan Versweyveld)