Enkele jaren geleden deed ik mee aan een debat dat was georganiseerd door Groningse studenten ondernemingsrecht. Wat mij vooral trof was hun dracht: de mannen in donkere pakken, de vrouwen in dito rok en jasje. Ze droomden allemaal van een loopbaan bij een van de grote advocatenkantoren aan de Zuidas, en hadden in hoopvolle afwachting alvast het bijbehorende uniform aangetrokken.

Ik moest aan ze denken tijdens Theu Boermans’ bewerking van Goethes Torquato Tasso met het Nationale Toneel. De première was in het Haagse Theater aan het Spui, maar de eerste voorstelling in Amsterdam werd opnieuw als zodanig gevierd, met prosecco vooraf, hapjes na afloop en veel prominente gasten. Het was de feestelijke inwijding van het verbouwde Compagnietheater aan de Kloveniersburgwal. Boermans was dertien jaar lang vaste bespeler, eerst met De Trust (1996-2001) en daarna met de Theatercompagnie (2001-2009), en hij zit nog steeds in de directie van het theater.

Bovendien maakte hij daar in 1997 een Hamlet die een moderne klassieker is geworden. De titelheld, gespeeld door Jacob Derwig, bleef wie hij was, maar zijn omgeving was de wereld van het nieuwe geld, van de Quote-500 en de Miljonairs Fair. Claudius en Gertrude met een vlotte babbel in een Elseneur vol chesterfield-banken en lijfwachten met ‘oortjes’ en spiraalsnoer. Rosencrantz en Guildenstern als olijke corpsballen, met een knipoog naar Soldaat van Oranje, toen nog alleen een boek (1971) en een film (1977). Een echte Shakespeare, gecombineerd met een beeld van, en commentaar op, die tijd. Precies in balans. Voor wie er bij was – en dat waren er velen, destijds – was het een onvergetelijke voorstelling.

Goethes Torquato Tasso, gepubliceerd in 1790 maar pas in 1807 voor het eerst gespeeld, is geënt op het leven van de gelijknamige Italiaanse dichter (1544-1595), die een archetype werd van de even briljante en innemende als neurotische, onaangepaste en onmogelijke kunstenaar. De echte Torquato groeide op aan de verfijnde hoven van de renaissancistische Italiaanse stadsstaten. Kardinaal Luigi d’Este nam hem onder zijn hoede, evenals de prinsessen Lucrezia en Leonora van hetzelfde huis.

Torquato’s grootste en vooral meest geduldige weldoener was echter hertog Alfonso II van Ferrara. Vooral dankzij Alfonso’s steun kon Tasso ettelijke tijdloze meesterwerken produceren, met name het epos in verzen Gerusalemme Liberata (Bevrijd Jeruzalem). Toch bleef hun verhouding stormachtig en rijk aan incidenten. Uiteindelijk liet Alfonso de dichter als een geestelijk gestoorde opsluiten in een klooster, waar hij zeven lange jaren moest verblijven.

Goethe laat, behalve de dichter zelf, Alfonso en de twee prinsessen opdraven in zijn stuk, en daarnaast nog Antonio, een geslepen diplomaat en politicus in Alfonso’s dienst. Boermans sleurt de hertog naar het nu door van hem een steenrijke internetondernemer te maken, die continu via de smartphone babbelt met zakenpartners in het Engels, Italiaans en Japans. De prinsessen zijn getransformeerd tot Eleonore, Alfonso’s gretige trophy wife, en de serieus-kwijnende Leonora, die de dichter tot haar project heeft gemaakt. Twee invoelbare, maar ook verwend-verveelde vrouwen. Antonio ten slotte is bij Boermans een Zuidas-closetnicht, uit verzet tegen zijn onderdrukte ware aard strak in het pak, politiek reactionair en door en door vals.

Zelfs de dichter wordt hier een vlotte, welbespraakte boy. Tasso heet Boermans’ bewerking dan ook kortweg – het zou de bijnaam kunnen zijn van de populairste leerling van een school als het hoofdstedelijke Barlaeus Gymnasium. Het is allemaal goed gedaan. De jonge acteurs spelen hun rollen pront en energiek in een fraaie en ingenieuze scène, met weer zo’n chesterfield, en zingen er af en toe een liedje bij. Justus van Dillen als Antonio krijgt zelfs tussentijds applaus voor zijn falset-versie van een aria uit Glucks Orfeo ed Euridice.

Maar hij moet zich ook tot het publiek wenden met plechtstatige volzinnen, meteen na een bijna-verkrachting. Goethe schreef een ideeënstuk in jambische verzen, over de spanning tussen de kunstenaar, die vrijheid van werken en denken zoekt, en zijn mecenas, die hem vooral ziet als een voertuig voor zelfverheerlijking. Anders dan bij Shakespeare wringt hier de tekst met de moderne vormgeving. Die blijft daardoor een te dun vernis. Het is wel grappig, dat achterdoek met het logo van internetbedrijf ‘All Fonso’s Network’. Maar het verdwijnt al snel uit de voorstelling, en na de pauze verruilen de spelers hun power suits voor achttiende-eeuwse pruiken, jurken en pofbroeken.

Boermans wil de Nederlandse theaterwereld een spiegel voorhouden. Hij ziet een directe lijn lopen van Tasso’s onvermogen tot aanpassing naar de huidige tijd van verdwijnende subsidies. ‘De bezuinigingen krijgen de schuld,’ zegt hij in een interview met NRC Handelsblad, ‘maar ons afvragen waar we het contact hebben verloren met de werkelijkheid is er nauwelijks bij.’ Problematisch aan die vergelijking is de titelheld.

Tasso is een artistieke Balotelli, Alfonso zijn Abramovic, die Tasso’s grillen op de koop toe neemt omdat diens meesterschap ook op hem afstraalt, en zijn eigen status verhoogt. Zo ver is het Nederlandse kunstenmecenaat, dat zich schuchtertjes heropricht, nog lang niet gevorderd. Zeker niet in het toneel. Een ‘topkunstenaar’ als Tasso zou ook geen omstreden figuur zijn, maar juist een held in het nieuwe kunstenplan zoals ontworpen door VVD-subsidieslasher Halbe Zijlstra.

Tasso bereikt nergens de perfectie van die legendarische Hamlet. Het is een Ferrari die is afgeknepen tot maximaal honderd kilometer per uur. Misschien schuilt daarin wel de boodschap van deze voorstelling – onbedoeld, maar o zo belangrijk. In 1997 hield de mix van nieuw geld en oude mores, van proleten en aristocraten, nog een belofte in van een nieuwe sociale dynamiek. Zeventien jaar later, en alweer zes jaar na de kredietcrisis, ervaren wij vooral stagnatie. Zelfs een schrandere, beweeglijke theatermaker als Theu Boermans loopt met die loden bal aan zijn voet. Zeventien jaar later regeert de angst, die eagere, intelligente Groningse studenten tot een veel te vroeg conformisme drijft.

Foto: Kurt Van der Elst