Kinderen op het toneel, dat is niet evident. Maar choreograaf Wim Vandekeybus deed het al eerder. In een van zijn voorstellingen speelde zijn eigen kind, twee weken oud, zelfs een rol. De twee kinderen in Talk to the demon zijn iets ouder. Ze hebben de touwtjes in handen en vormen een spiegel voor de volwassenenwereld.

‘Welk kind mag vanavond spelen?’ – met twee jongens komt de Britse danser Luke Jessop op. Jessop, de indrukwekkende danser van Stromae’s videoclip ‘La fête!’ Het publiek mag kiezen tussen de kleine guitige Luke of black kid Samuel. Het medeleven is aangeboord, niet zo moeilijk met twee kinderen op het toneel natuurlijk, maar wel vaker mogen we als publiek stemmen in deze voorstelling. Het begrip participatie wordt flink uitgebuit. Zwart of wit, kind of volwassene, the good or the bad guy, God of de duivel – Talk to the demon gaat onomwonden met de tegenstellingen aan de haal.

De kleine Luke wordt op de schouders genomen en met zijn lange jas aan lijkt hij plots een reus. Met verve dirigeert hij vervolgens de troupe van zes volwassen dansers. Met spelletjes ook. ‘Hier heb je een mandarijn, als de mandarijn er straks als ik terug kom nog ligt, dan krijg je er nog een,’ zegt hij bijdehand tegen de half ontblote Yassin Mrabtifi, een enorme grote man (verrassende rol en goede typecasting), die wat onbeholpen over de grond kruipt. Even later wordt het mandarijntje ontvreemd en ontstaan agressieve groepsscènes met harde gevechten, martelingen en stenigingen. Het gaat er hard aan toe.

In een rauwe reeks van tableaus worden de zes volwassenen ontmanteld. Als de golf van agressie is overgewaaid legt de kleine regisseur (Vandekeybus spreekt van architect) één voor één de duivelse zwakheden van de volwassenen bloot. ‘Do you love me?’ vraagt hij danser Jerry Killick en als het antwoord niet bevredigend is houdt hij zijn vraag indringend aan. De één is losbandig, de ander bang voor de dood, met Killick heeft de jongen een machtsstrijd.

In Talk to the demon zijn het niet de kinderen die worstelen met hun emoties, maar moeten de grillige volwassenen worden bijgestuurd. Het is een sterk concept, waarin ook het andere kind – een uitstekende rol van Samuel de Lille – uiteindelijk een rol krijgt. Sterke en indringende beelden en virtuoze danssolo’s passeren de revue. Zo nu en dan dubbelen spelers elkaars lichaamsdelen en krijgt bijvoorbeeld het lichaam van een volwassen danser plots kinderarmen.

Minder sterk is de letterlijk vertaling die Vandekeybus opzoekt in de tweede helft van de voorstelling. Als marionetten hangen de zes dansers aan elastieken touwen en raken ze met elkaar verstrikt in een groot net. Die keuze legt teveel uit. De spanning zakt weg en langzaam kakt Talk to the demon in. Jammer wel, want Vandekeybus neemt veel risico. Niet alleen door de twee kinderen zo prominent een rol te laten spelen, maar ook door muziek volledig weg te laten.

Toch is Talk to the demon geen verstilde voorstelling. Er is behoorlijk wat tekst en de soundscape komt tot stand via versterkte lichaams- en decorgeluiden, onder andere een verroeste ijzeren wand. Als een wizard of Oz bespeelt blonde Luke het enige instrument, een houten installatie van klein speelgoed, dat voor op het toneel de staat. In Talk to the demon is het niet God die de touwtjes in handen heeft, maar zijn het de kinderen die regeren. In de onschuld van het kind project tenslotte iedere volwassene zijn angsten, zijn duivelse angsten.

Al had hij wat zuiniger mogen zijn – in het eindbeeld komt nog een compleet circus van commedia dell‘arte figuren voorbij – Vandekeybus weet het hele universum wel treffend samen te vatten.

Foto: Danny Willems