Daar staat André van Duin, in de klassieke doktersketch, in het hem zo vertrouwde decor, met zijn eigen grappen. Maar tegenover hem niet Joke Bruijs, maar Louis d’Or-winnaar Kees Hulst. De interactie met het publiek is voor Van Duins begrippen minimaal en de sketch is buiten de revuecontext onwaarschijnlijk flauw. Het publiek lacht geforceerd of helemaal niet en haalt opgelucht adem als Van Duin weer in zijn rol schiet. Een groter compliment is amper denkbaar: in zijn allereerste echte toneelrol slaagt Van Duin er in om geloofwaardiger te zijn als Willie Boogaard dan als revuester.

Van Duin maakt zijn toneeldebuut in The Sunshine Boys, het beroemde stuk van Neil Simon uit 1972. Meerdere malen verfilmd, ondermeer met Woody Allen, en in ons land vertolkt door Joan Remmelts en Ton Lensink, Johnny Kraaijkamp en Eric van der Donk, en Mini & Maxi. Het stuk vertelt van de twee oude komieken Willie Boogaard en Louis van Os. Meer dan veertig jaar vormden ze succesvol duo, maar vanaf het moment dat Louis van de een op de andere dag besloot dat hij er genoeg van had, hebben ze elkaar niet meer gesproken. Vooral Willie zit vol rancune en slijt zijn dagen in zijn pyjama in een aftands appartement. Zijn neef probeert het duo weer bij elkaar te brengen om nog eenmaal hun beroemdste sketch te spelen. Wat volgt is een spervuur van onderlinge verwijten, opgekropte frustraties en uiteindelijk ook het besef dat ze tot elkaar veroordeeld zijn.

De voorstelling begint met een prachtvondst van regisseur Gijs de Lange. Want hoe voorkom je dat het publiek meteen begint te lachen en te klappen als Van Duin opkomt? Heel simpel en heel effectief: met een fade in. Terwijl het publiek langzaam de zaal vult, zien we in het schermerduister, slechts belicht door de tv waarnaar hij kijkt, een oude man in pyjama. Wanneer het zaallicht dooft, blijken we al minuten naar Van Duin te kijken die verveeld naar ‘Stuif es in’ kijkt.

Al snel wordt duidelijk: net zoals Van Duin zijn typetjes niet speelt, maar écht wordt, is hij hier meteen de constant geïrriteerde, altijd het laatste woord willen hebbende en vooral verbitterde oude komiek. Hij wordt daarbij geholpen door zijn fenomenale timing – niemand kan zo pesterig met een theezakje schudden als Van Duin. En dat Van Duin als geen ander gekke bekken kan trekken, dat wisten we al, maar hij kan ook zeldzaam goed chagrijnig rondlopen.

Gijs de Lange laat Van Duin zo neutraal mogelijk spelen en Willie richt zich louter op zijn medespelers, pas op het allerlaatst terloops tot het publiek. Elke lach komt zo voort uit het stuk, dat ondanks een ontknoping die je al van verre aan ziet komen, ijzersterk blijft.

IJzersterk is ook de rest van de cast, al spelen zij wel heel erg in dienst van Van Duin. Kees Hulst speelt Louis van Os aangenaam onderkoeld, maar met mooie woede-uitbarstingen. Neef Ben is tegelijkertijd naïef en vol goede bedoelingen, maar Ferdi Stofmeel toont ook de groeiende irritatie over het geruzie tussen de oude partners treffend. Het is jammer dat Olga Zuiderhoek als bonbons etende en pesterige zuster maar een kleine rol heeft, terwijl Anna Jongen eigenlijk niet veel meer is dan een figurant.

Het decor is eenvoudig, maar gedetailleerd: overal hangen vergeelde krantenknipsels uit de hoogtijdagen van The Sunshine Boys en de voorstelling eindigt zoals hij begint, met wederom een zeer effectieve fade out. Wat rest is bewondering voor een allerminst vernieuwende maar buitengewoon geslaagde productie van een klassieke tragikomedie met André van Duin in een glansrol.

Foto: Leo van Velzen