Veel mensen hebben de gewoonte naar de laatste pagina van een boek te bladeren voor ze beginnen te lezen. Om alvast te weten wie het heeft gedaan, of ze elkaar krijgen, of alles wel is zoals het lijkt. Hofesh Shechter, de Israëlische choreograaf die de laatste jaren erg in trek is bij een breed danspubliek, komt aan die neiging tegemoet en laat aan het begin van zijn jongste voorstelling Sun een stukje van het einde zien. ‘Zodat u weet dat alles toch nog goed komt,’ luidt zijn verklaring in een voice-over.

Ironie, zo blijkt meteen, is hem niet vreemd. Want in Sun líjkt alles vooral goed en mooi, maar onder elke vrede- en vreugdedans in vervormde barokstijl vol hoofse gebaren smeult iets duisters. Telkens weer steekt het de kop op, net zoals elke dag de zon weer opkomt en hoop op betere tijden geeft. Ook het herhaalde, arcadische beeld van schaapjes in de wei – gefiguurzaagde blaters worden door dansers rondgedragen – wordt verstoord door de opkomst van een eveneens tweedimensionale wolf én een ijselijke gil van ‘een toeschouwer’, die de bui kennelijk ziet hangen. De meermalen afgespeelde hymne Abide with me – vaak gehoord op uitvaarten en naar verluidt ook het lied dat op de zinkende Titanic werd gespeeld – doen eveneens vermoeden dat ons ondanks de fraaie plaatjes vooral onheil staat te wachten.

Gekleed in een eclectische verzameling kostuums uit de achttiende eeuw betreden de dansers het toneel. Het is een Felliniaans gezelschap dat een soort Bauschiaans synchroon gebarendansje uitvoert, rondstappend op het toneel. Een van hen, een in een crèmekleurige pandjesjas gestoken man, lijkt een soort spreekstalmeester die uit alle macht probeert de sfeer licht en luchtig te houden. Maar de overigens vrij inwisselbare groepsdansen monden steeds uit in woeste orgieën van geweld, waarin wordt geschoten, geslagen en getrapt. De galante barokposes veranderen dan in groteske reuzenpassen, schuddende lichamen, maaiende armen en gebalde vuisten, alles krachtig en geaard, eclectisch maar met, nog steeds, een duidelijke scheut van de ‘gaga’-stijl van Ohad Naharin. Analoog aan de wisselende choreografische stemming wisselen in het lichtontwerp helder en duister elkaar af.

De agressors en veroorzakers van alle geweld en ellende, opgevoerd in gefiguurzaagde vorm, zijn van diverse pluimage: de westerse kolonisator, verkrachters met een hoodie, zakenlieden gewapend met aktetas en mobiel. Homo homini lupus est, zegt Shechter, maar we dansen vrolijk door, zoals ook Irving Berlin in de door Shechter samengestelde en deels zelf gecomponeerde collage aanbeveelt: Let’s face the music and dance. Het is echter dansen op een vulkaan, de laatste dans op de Titanic, al is dat meer een onderliggend gevoel dan dat Shechter, toch een verklaard voorstander van begrijpelijk en emotioneel aansprekend danstheater, heel expliciet wordt.

Daardoor, en als gevolg van de overdaad aan herhaling – weer een kluit synchroon bewegende dansers, weer een woeste menigte – maakt Sun niet de overdonderende indruk die bijvoorbeeld zijn eerdere voorstelling Political mother wel maakte. Maar misschien is dat wel inherent aan Shechters eigen ambivalentie ten opzichte van politiek theater in een maatschappij die immuun is geraakt voor onrecht en geweld.

Foto: Gabriele Zucca