Er ís een openingszin. Maar hoe ging die ook alweer? En hoe lang kun je een openingszin uitstellen? Hoe heet dan alles wat vóór die openingszin wordt gemompeld?

Welkom in de duistere wereld van het denken over toneel als zijnstoestand. Afwisselend beschenen door schel werklicht of gespeeld in het halfduister. Welkom in de wondere wereld van Stanislavski II – waar ben ik verzeild geraakt. Verzeilen is volgens Van Dale een toestand die in hoge mate door het toeval (draaiende wind, het gijpen der zeilen) wordt bepaald. De beroemd-lange ontmoeting tussen de toneelvernieuwer Stanislavski en zijn (wat wij nu zouden noemen) dramaturg, of denkend alter-ego, Nemirovitsj-Danchenko, die ontmoeting, die plaatsgreep in de Slavianska Bazar te Moskou, ergens op een hete junidag in 1897, die ontmoeting die wel achttien uur duurde, die ontmoeting waarin toneelgeschiedenis werd geschreven, die handelde over het maken van een toneelspelersensemble waarin de toevalsfactor binnen het toneelspelen tot een minimum zou worden beperkt. Ze waren op zoek naar het nieuwe, die twee, ze roddelden ook veel en lieten namen vallen van mensen die ze er erg graag bij wilden hebben.

Ergens in Stanislawski II, de tweede keer dat ik kom kijken, vertelt Jan Joris Lamers over die achttien uur durende ontmoeting een stil en allemachtig prachtig verhaal, en vlakbij staat Annet Kouwenhoven aandachtig te luisteren, en ze merkt opeens op dat er (toeval? geregisseerd?) een prachtige lichtstreep op de vloer valt, en dat het verhaal misschien nóg mooier wordt als Jan Joris Lamers een beetje meer naar die lichtstreep toe schuift. Of heb ik dat alleen maar gefantaseerd? Ervan gemaakt in mijn toeschouwersverbeelding? Achter elkaar struikelen enkele rake, rakende, sidderende toneelzinnen over de schuin gesprokkelde toneelplankieren. En opeens beginnen de toneelspelers over die zojuist gesproken zinnen te palaveren. Daar gaat Stanislawski II ook over, dat je zojuist iets moois hebt staan spelen, en dat dat mooie dan wordt kapot gepraat.

En over de schouders van de toneelspelers buigen zich de slagschaduwen van oude toneelreuzen, leerlingen van Stanislavski misschien. Bij elke zin van een tekst vragen ze de acteur: Waarom zeg je dat? Wat zeg je daar precies? Waar kom je vandaan? En als de acteur het een beetje denkt te weten, gaan ze die laatste vraag herhalen. En als de acteur dan vanuit de diepte van de rol, vanuit de krochten van het personage, de vraag verantwoord heeft beantwoord, dan reageert zo’n Maestro pesterig zoals ooit de Stanislavski-leerling Pjotr Sjarov: ‘Nein, Sie kommen aus Kulissen!’

Fascinerend vak, toneelspelen. En doodvermoeiend. Discordia bouwt er een meerdelig en vederlicht gespeeld essay over. Aanbevolen kost voor liefhebbers en toneelminnaars!

[sterren toegekend door de redactie van theaterkrant.nl]