Een leeg oud schoolzwembad. Wit glinsterende tegeltjes, wat tl-lampen. Als we op de bankjes plaatsnemen, overvalt ons de desolaatheid. Hier moeten kinderen vroeger joelend hebben leren zwemmen, hier zijn tranen gelaten, hier is gelachen, hier heeft trots geheerst, hier heeft verdriet gehangen. Maar nu is het stil en leeg. We kijken over de hellende bodem van het bad. Aan de andere kant van het bad staat een vrouw met lange haren, in het zwart, als een frèle verschijning. Ze zal ons bijna een uur blijven intrigeren.

Ze nadert ons met de vraag ‘gaat het?’, en nog voor er antwoord gegeven zou kunnen worden, verandert ze haar vraag in ‘hoe gaat het?’ Ze begint onmiddellijk te vertellen over een man die ze gezien heeft. Met haren en ogen, een mond, een neus. Of had hij dat alles niet, of maar half? Was hij er wel? Kunnen we het beter niet over hem hebben? En zo volgen er nog bekende tekstfragmenten en zinnen uit het werk van Daniil Charms (1905- 1942), dé Russische absurdistische schrijver die in paniek wegrende toen hij een vlieg en een kever zag vechten, en zijn existentiële angst in absurdistische verhaaltjes verpakte, die in de jaren dertig ondergronds gelezen en geprezen werden. Alleen zijn kinderverhalen mochten worden gepubliceerd. Stalin liet hem in een psychiatrische inrichting opsluiten waar hij stierf in onopgehelderde omstandigheden.

Charms wilde naast een politieke ook een artistieke revolutie. Met zijn performances en teksten wilde hij de mensen helpen zich van traditionele waarneming te bevrijden. Hij onderzocht zijn eigen bestaan, analyseerde de alledaagsheid tot het ongerijmde, en dat alles doet nu, tachtig jaar later, ook Dounia Mahammed, in Charms’ woorden en in haar eigen vertellingen en mijmeringen. Ze probeert à la Charms via het absurde grip te krijgen op het reële. Ze doet dat niet schreeuwerig en opvallend grotesk, integendeel, ze doet dat subtiel, aarzelend, broos. Ze vertelt over mensen en dingen die ze heeft gezien, over haar omgeving, ze stelt vragen. Ze vertelt over een man in haar dorp die bekenden en vreemden groette met ‘Salut copain‘. Iedereen is een vriend. Grote en kleine levensvragen worden gesteld, antwoorden zijn er, of toch niet? Welke waarheden tellen? Ze maakt haar zinnen niet af, ze aarzelt, ze herhaalt. In haar woorden voel je het brein flitsen. De taal als medium om existentiële twijfel te verwoorden, wankelt. De zwakte van woorden wordt nog geaccentueerd door de grote lege ruimte.

De ene keer is de vrouw heel ontwapenend, relativeert ze zichzelf weg, de andere keer is ze onzeker en bang. Dat zie je ook op haar gezicht, in haar ogen, in haar hele lichaam. Bange en vragende blikken wisselen elkaar af, zichtbare gevoelens van opluchting veranderen plots in angstige aarzelende stappen. Met woorden en haar lijf zoekt ze zichzelf. Ze rent rondjes in het zwembad. Schichtige blikken. Haar passen stokken steeds meer. In een hoekje van het bad blaast ze op een mondharmonica, wat later musiceert en zingt ze tegelijkertijd. Dat meerstemmig timbre vibreert door merg en been.

Mahammed is half Belgisch, half Algerijns. Ze studeerde in 2015 af aan de afdeling drama van KASK in Gent. Ze wil culturen samenhouden, ze wil mensen verbinden. In de intimistische monoloog Salut Copain weet ze zichzelf en het publiek samen te brengen. Om stil van te worden.

Zaterdagavond ontving Mahammed op Theater Aan Zee de Jongtheaterschrijfprijs. Hopelijk kan haar voorstelling nog veel worden gespeeld en bewonderd, in Vlaanderen én Nederland. In Oostende had ze een schitterende locatie. Haar speelplek hoeft natuurlijk geen leeg zwembad te zijn, een grote lege ruimte zal ook wel voldoen. Dounia Mahammed is een naam om in de gaten te houden, niet alleen als auteur, maar ook als speelster, als theatermaakster.

Foto: Mira Bryssinck