Het is diepdonker in het schildersatelier. Tegen de achterwand ontwaren we de contouren van een bruinrood schilderij met een zwart vierkant erin. De stem van een Amerikaanse veilingmeester klinkt; hij hamert een schilderij de hoogte in tot 75,1 miljoen dollar. Het is even spannend als verbazingwekkend.

Geleidelijk komt er licht in het atelier: op een tafel een bataljon aan kwasten en verfemmers, ouderwetse platenspeler, drankflessen. Hier werkt de Amerikaanse schilder Mark Rothko (1903-1970) aan zijn befaamde reeks Seagram murals voor de Seagram Building in New York. Het is 1958. Rothko heeft een assistent nodig. Die dient zich aan. En hiermee begint een complex drama over schilderkunst en jaloezie, over vernieuwing en traditie in de schilderkunst, over het wezen van kunst en over de agressieve rol die commercie speelt in het kunstwezen.

Gezelschap NTGent speelt Rood (Red) van de Amerikaanse auteur John Logan over de creatieve worsteling van Rothko met de opdracht. In de regie van Koen De Sutter vertolkt Wim Opbrouck een gedreven kunstenaar die met andere schilders van zijn generatie verwikkeld is in een bijna fatale creatieve wedijver. De assistent, een serene jongeling gespeeld door Servé Hermans, steunt de schilder. In elk opzicht behelst de voorstelling een meester-gezeldrama. De meester eist alle aandacht op, hij is gekweld en bezeten van schilderkunst. Hij treedt onophoudelijk met de jongensachtig enthousiaste gezel in debat. Zegt de leerling waardering te koesteren voor Jackson Pollock, Frank Stella, Andy Warhol of Roy Liechtenstein, dan reageert de schilder gebeten: dat zijn soepblikkunstenaars, stripheldschilders, dat is geen echte grote kunst die aansluit bij Rembrandt of Matisse. ‘We hebben kunst nodig om niet aan de waarheid ten onder te gaan,’ houdt Rothko zijn dienstjongen voor. De voorstelling zwenkt heen en weer tussen een hoorcollege schilderkunst en persoonlijk drama. Fascinerend zijn de schilderkunstige uiteenzettingen door Rothko. Prachtig is de lijn die hij doorzet vanaf het schilderij Het rode atelier van Matisse naar zijn eigen fascinatie voor rood.

Toch is er een groot probleem met deze voorstelling: er schuilt een immense tragiek in Rothko, maar het is onmogelijk er greep op te krijgen. Zijn bruuske uitvallen jegens de zichzelf opofferende jongen krijgen gaandeweg iets gênants. Na twee jaar intensieve samenwerking wil hij nog steeds niets van hem weten, ondanks dat deze jongen zelf schildert. Zijn ouders zijn vermoord. De daders zijn onbekend. De jongen popelt van verlangen aan Rothko het schilderij te laten zien zoals hij zich de moordenaars voorstelt. Maar het ingepakte schilderij blijft dicht, Rothko toont geen belangstelling. Het komt tot een uitbarsting: de jongeman verwijt Rothko een verregaand egocentrisme. Ontslag is zijn deel. En Rothko belt de opdrachtgever van Seagram af: hij houdt de schilderijen en stort het duizelingwekkend hoge bedrag terug.

Rood is een complexe voorstelling, boeiend en niet-boeiend. Probleem is dat het onhebbelijke egocentrisme van Rothko, zoals Logan dat beschrijft, extreem de overhand krijgt. Bruuske onverschilligheid domineert waar je als toeschouwer snakt naar toenadering. Mooi daarentegen is dat de gezel wint aan diepte en contour. Wanneer hij zich aan het slot tegen Rothko keert, is hij degene die passie en gloed vertegenwoordigt en Rotho is uitgeblust. Hoewel het spel van Opbrouck volwaardig is, hadden hij en de regisseur Logans tekst meer reliëf moeten geven. Rood is te dienstbaar aan een starre, koude en zelfs naargeestige visie op Rothko. Het slot is in picturaal opzicht prachtig: Rothko is alleen, de leerling vertrokken. Hij schildert op een bruinrode ondergrond een blauwe lijn. Het schilderij is af. Helaas is het kwaad geschied: Rothko heeft alle sympathie verspeeld.

 

Foto: Phile Deprez