Revue Ravage ontluistert op magistrale manier de ideologische uitholling van een partij en de morele uitholling van de mens die zichzelf laat samenvallen met die partij. Een verhaal over zelfverlies, verpakt in een bij momenten hilarische revue en doordesemd van de levenswijsheid van Josse De Pauw en Tom Lanoye.

‘Te lang hebben we meegezongen in het koor van de schone schijn.’ Revue Ravage begint met een schuldbewuste introspectie, of daar lijkt het toch op, want aan de oppervlakte, daar waar zich de plot ontrolt, bewandelt de virtuoze tekst van Tom Lanoye verraderlijke sluipwegen. In de diepte boort diezelfde tekst dan weer genadeloos laag na laag aan, tot hij op de laatste ontluisterende kern stoot: het wezen van de bange, laffe, machtswellustige mens.

De man die bovenstaande zin uitspreekt is Joris Van Gils (Josse De Pauw), de oude partijkrokodil van een niet nader genoemde socialistische partij (de SP.a in Vlaanderen, de PvdA in Nederland) die haar aansluiting bij de tijd gemist lijkt te hebben. Er staan verkiezingen voor de deur en de peilingen staan op verlies, ondanks de onophoudelijke pogingen van spindoctor Bernard (Frank Focketyn) om het ideologisch geladen discours van zijn lijsttrekker te ont-ideologiseren naar de wens van de ‘kleine man’: concreet en hapklaar in zijn oplossingen.

Van Gils is de vertegenwoordiger van een samenleving die niet meer bestaat: een verzuilde wereld waarin de arbeider en de fabrieksdirecteur elkaar op het jaarlijkse 1 mei-feest ontmoetten op de dansvloer, gescheiden klasses maar verbonden door dezelfde waarden. Hoe bevrijdend de ontzuiling van de jaren 1980 ook heeft gewerkt voor het individu – met de omschakeling van de ‘standaardbiografie’ naar een ‘keuzebiografie’ –, de politiek verloor er inhoudelijke grond mee, zeker toen na de val van de Muur slechts één overkoepelende en ‘neutrale’ ideologie leek overgebleven.

Lanoye portretteert de partij op een scharniermoment: een jonge generatie, vertegenwoordigd door Van Gils’ zoon Sven (Nico Sturm) heeft begrepen dat een nieuwe speak nodig is en rebelleert tegen patriarch en particratie. Een vadermoord dringt zich op, met de nodige partijpolitieke en intrafamiliale verwikkelingen. Het persoonlijke en politieke verval van de oude krokodil gaan hand in hand, aangezien man en politicus niet van elkaar te onderscheiden zijn: ‘Ik ben de partij.’ In een van tragische ironie doordrongen plot voert Lanoye beiden naar de ondergang.

In de sappige verhalen over politiek nepotisme en levenslange minnaressen valt de recente (Vlaamse) politieke geschiedenis makkelijk te herkennen, maar zal de tekst binnen tien jaar nog leesbaar zijn? Zonder twijfel: ja. Omdat de concrete anekdotiek slim wordt doorsneden met universele conflicten. Het stuwen van de generaties, de verleiding van de macht, de spanning tussen een afwezige vader en zijn zoon, de opofferingen van een vrouw voor de liefde van haar echtgenoot … Het is veel, het is dens, en Lanoye giet het allemaal in een stilistisch huzarenstuk waar de ene oneliner de andere voor de voeten loopt.

Maar hoe ontluisterend ook voor mens en systeem: bitter wordt de toon nooit, niet in tekst en evenmin in regie. Hier schrijft een man (Lanoye), hier speelt een man (De Pauw) die geleefd heeft, zichzelf kan bezien en vol zelfspot kan aansluiten bij de polonaise der kleinmenselijke dwazen. Lanoye maar ook De Pauw plaatsen zichzelf in hun onderwerp, niet erbuiten, of erboven – ze tackelen de morele superioriteit waaraan zoveel kunstenaars zich bezondigen en het is vooral dat mededogen dat deze Revue Ravage ontroerend laat glanzen.

De vorm is die van de revue: een format van aan elkaar geschakelde sketches of scènes, van elkaar gescheiden door muzikale nummertjes en wisselende decors, die via de trekken van de schouwburg naar beneden zakken. Die ambachtelijke definitie blijft gerespecteerd, zij het in een geüpdatete versie. Het decor bestaat uit één beeld, een enorme foto (Jan Kempenaers) van een absurd oorlogsmonument van de communistische dictator Tito. De foto daalt in details of panorama naar beneden, vaker in stukken dan in zijn geheel. Er wordt in- en uitgezoomd, verenigd en verdeeld, zoals dat ook tussen de personages het geval is.

Componist en muzikant Peter Vermeersch schreef een score die de sfeer van de jaren 1960 oproept maar met een vervreemde, atonale twist. Zelfs de soundtrack is daarmee ‘uit de tijd’; de muziek tracht een illusie van vervlogen optimisme op te roepen maar ondergraaft zichzelf voortdurend. Elk personage heeft zijn solo: Josse De Pauw in een jazzy een-tweetje met de trompet, sopraan Eurudike De Beul (als Van Gils’ echtgenote) met een even lach- als indrukwekkende klassieke aria, Els Dottermans (als minnares Carla) met een pakkende cover van Je suis malade van Serge Lama.

In die solo’s maar vooral in de krachtige samenzang van het ensemble toont de muziek haar onmisbare kracht als lyrische lijm in dit verder vooral door razende handeling voortgestuwde drama. De ‘scheve bigband’ van Vermeersch neemt opvallend veel plaats in op een verder kale scène: ze figureert als de traditionele socialistische fanfare, maar ook als de achterban, de kern partijgetrouwen aan wie Van Gils dienstbetoon verschuldigd is volgens de politique politicienne.

Revue Ravage is gul en warm, tot op het punt dat er hier en daar wat te gezellig geschmierd wordt en Lanoyes personages vet aangezette typetjes dreigen te worden. Maar net dan draait en keert er weer iets in de tekst: briljant hoe Lanoye een illusie over vriendschap tussen Van Gils en zijn spindoctor laat doorprikken als een verhaal van machtswellust, op een manier die zelfs voor de betrokken personages een verrassing lijkt – bedrog en zelfbedrog schuiven in zijn tekst naadloos in elkaar. Ook daarin schuilt mededogen.

Even lijkt de afloop van Revue Ravage slapstick te worden, maar Lanoyes inventieve geest maakt er alsnog een tragedie van, barstend van de ironie, maar ditmaal van de pikzwarte soort. Het eindspel lijkt Joris Van Gils finaal te verliezen, of beter: elk normaal denkend mens zou dat zo bezien, ware het niet dat er voor deze tot op het bot geperverteerde narcist misschien toch een kleine winst in schuilt – de suggestie is te gruwelijk om lang over na te denken.

Hoe vuil de spelletjes ook zijn die deze personages privé en politiek met elkaar spelen, ze vormen niet de kern van Revue Ravage. De onderliggende waarschuwing van Lanoye betreft in wezen een gebrek aan reflectieve afstand, een zelfverlies dat parallel loopt op het individuele en het maatschappelijke niveau. Een partij die te dicht op de waan van het moment zit (Directe democratie! De kleine man wil oplossingen!) verliest het grotere voluntaristische plaatje uit het oog. Net zo verliest een mens die de afstand tussen zijn private en publieke rol veronachtzaamt, zichzelf. ‘Ik ben blind geweest,’ constateert Van Gils aan het eind, maar het is te laat, de geschiedenis heeft hem al ingehaald.

De analyse van het politieke failliet van links werd intussen in diverse media gemaakt, met deze indrukwekkende coproductie van NTGent en KVS gebeurt dat nu ook in het theater. De conclusies zijn gelijklopend. Zonder een terugkeer naar het grotere perspectief is het lot van links niet alleen binnen, maar ook buiten de theaterzaal onherroepelijk bezegeld.

Foto: Danny Willems