Angelica Liddell maakt gepassioneerd, heftig en dikwijls duister theater dat bepaald niet los staat van haar eigen persoon. Haar nieuwste voorstelling gaat over de dunne scheidslijn tussen onvoorwaardelijke liefde en geweld. Geprojecteerde en gesproken teksten wisselen elkaar af in een reeks ritualistische beelden.

Een naakte vrouw ligt op een bed, in haar hand een bosje rozen. Aan haar voeten heeft een klein hondje zich opgekruld. Met een bundel licht wordt de afbeelding van Titiaans schilderij Venus van Urbino (1538) opgelicht. Venus, de godin van de liefde. Alles in Liddells voorstelling Primera carta de San Pablo a los Corintios. Cantata BWV 4, Christ lag in Todesbanden. Oh, Charles! draait om de liefde, of beter: de overgave daaraan. Als een getuige kijkt de Venus van Titiaan toe, terwijl lampen het podium oplichten dat bedekt is met in golven gedrapeerde, rood fluwelen doeken. In die rode zee zijn een aantal verhogingen te bespeuren. Trompetgeschal leidt het vervolg in. Op een van de ‘altaren’ nestelt zich een meisje in wit gewaad, haar hoofd omwikkeld met een rode doek. Nadat een naakt, goeroe-achtig figuur met lang haar en een goudgeel beschilderd lichaam zich bij haar heeft gevoegd, voltrekt zich een ritueel met merkwaardige gebaren.

Tot zover het mysterieuze begin van deze wonderlijke voorstelling. De nieuwste productie van Angelica Liddell, die in mei te zien is in de Stadsschouwburg Amsterdam, kent een zeer sacrale invalshoek en neemt de liefde voor Christus als uitgangspunt. Iconische beelden zijn altijd belangrijk onderdeel van haar werk, maar Liddell haalt de heiligheid van de beelden ook graag onderuit. Dat doet ze bijvoorbeeld door naast Bachs gedragen en religieus beladen compositie (‘Christ lag in Todesbanden, BWV 4’) ook gewoon een vet popnummer van Blondie te gebruiken of zelf met een flinke joint op te komen. Al lijken die keuzes in eerste instantie populair, ze zijn altijd te herleiden. Of je nu een joint rookt of in de ban bent van een heilige, in beide gevallen lonkt de hallucinatie. De voorstelling staat bol van dergelijk commentaar, niet altijd goed te volgen voor een leek overigens.

Sommige symbolen zijn dan juist weer heel goed te lezen, zoals de zes houten balken die als fallussymbolen met veel lawaai uit het grit donderen. De figuur Charles Manson, een voormalige sekteleider en crimineel, passeert de revue. We zien een quote van Ingmar Bergman geprojecteerd, gevolgd door een geluidopname uit een van zijn films. Het gesproken Zweeds geeft een geestige twist aan de toch wel ernstige invalshoek, die de voorstelling aanvankelijk neemt. Liddell zelf verschijnt wat later in het stuk, haar imponerende kardinaalrode fluwelen jurk valt bijna weg in het rode pluche op de vloer. Rood, de kleur van de liefde, maar ook de kleur van bloed dat vloeit. Het is dat contrast dat Liddell in haar voorstelling probeert te vatten.

Teksten uit de brief van Paulus (met daarin het ‘Hooglied van de liefde’) krijgen vorm in projecties. Liddells aandeel is minder prominent dan in eerder werk. Al pakt ze haar moment wel in een monoloog over de schoonheid van de onvoorwaardelijke liefde. In haar ongecontroleerde bewegingen schuit de ironie, het is de fysiek van een zot. Toch wel weer Liddell ten voeten uit, dat theatrale commentaar. Maar veel teksten krijgen vorm in projecties.

De onderworpenheid aan het fetisj krijgt vorm dankzij religieuze rekwisieten. Rituelen volgen elkaar op, van een hedendaagse bloedtransfusie tot de wijding van een meisje wier haar ter plekke wordt geknipt. Vijf naakte volgelingen met kale geschoren hoofden dragen zorg voor een mystiek slot. De onvoorwaardelijke liefde is een liefde die ons lam legt, een liefde die slachtoffers (van ons) maakt. Liddell heeft een groots thema bij de klauwen, misschien wel te groots voor een enkele voorstelling. Haar deconstructie van de toegewijde heiligheid laat ons met enige leegte achter.