Terwijl Phaedra (Wendell Jaspers) zich in haar glazen kooi over zichzelf beklaagt, haar zieke liefde voor haar stiefzoon zowel voedt als verafschuwt, ontwaakt diezelfde stiefzoon met zijn vrienden in zijn atelier. Terwijl hij een gigantisch doek beschildert, probeert hij aan zijn vrienden uit te leggen dat hij niets met vrouwen heeft, dat hij niets met de liefde heeft. Aan beide gaat hij dan ook niet veel later ten onder.

Phaedra is de eerste grotezaalregie die Thibaud Delpeut brengt bij De Utrechtse Spelen. In de bewerking van Hugo Claus wordt het verhaal verteld van de vrouw van de koning die verliefd wordt op haar stiefzoon Hippolytus. Als zij hem die liefde opbiecht en hij deze onbeantwoord laat, zet die liefde zich om in haat. Ze vertelt aan haar man, koning Theseus, dat zijn zoon haar heeft aangerand. Hij roept Neptunes aan, die Hippolytus na een gevecht met een gigantisch zeemonster laat sterven. Phaedra biecht haar leugen op aan Theseus en sterft.

Delpeut heeft van Hippolytus (Jan-Paul Buijs), oorspronkelijk een jager die zich in de bossen ophoudt, een kunstschilder gemaakt, die buiten de stad met andere kunstenaars in een atelier woont. Een radicale keuze die de voorstelling zo nu en dan diffuus maakt. Voor welk type mensen staat Hippolytus? Waar komt die haat jegens vrouwen vandaan? Delpeut lijkt hiermee naar een heel specifieke groep mensen te verwijzen. De kunstenaar die buiten de maatschappij staat? De man die worstelt met zijn geaardheid? De richtingloze midtwintiger?

Het is even zoeken met deze Phaedra. Zeker in het begin sleept het zo nu en dan. Het spel is goed en helder gebracht, maar we worden nog niet aangesproken, noch volledig meegevoerd met de emoties of het verhaal. Hoe mooi, literair en poëtisch deze hertaling die Hugo Claus schreef ook is, de taal creëert soms ook afstand. En een onheldere keuze als de plaatsing van Hippolytus doet dat geen goed.

Vanaf de terugkeer van Theseus (Hein van der Heijden), halverwege de voorstelling, lijkt Delpeut eindelijk op stoom te komen. De regie ontstijgt het alledaagse en krijgt ritme, spanning en creativiteit. In versneden scènes wordt confrontatie met de koning en zijn thuisfront op alle vlakken belicht. Een feestelijk etentje met voedster Oenone (mooi sober gespeeld door Marlies Heuer), zijn confrontatie met Phaedra, haar verzet tegen zijn liefde, Delpeut componeert hier op filmische wijze een terugkeer: niet van een koning, maar van een echtgenoot, een vader, een gezinshoofd.

Ook het sterven van Hippolytus, in de oorspronkelijke versie door toedoen van een door de Goden aangestuurd zeemonster, is sterk. In plaats van de jagers die als boden het nieuws brengen, is het Hippolytus zelf die zijn dood beschrijft. Als de gekwelde kunstenaar doolt hij nog eenmaal in zijn atelier, fantaseert over zijn eigen, gruwelijke dood, door ‘een vrouwelijk gevaarte, dat de lucht verpestte met zijn stank, half stier, half draak, met uiers en groen als de zee’, voorafgaand aan zijn zelfmoord.

Phaedra werd gek, of Phaedra besloot gek te worden, van liefde. Dat is universeel en van alle tijden. Het is interessant hoe haar gekte juist de mensen om haar heen aanzet tot daden. Hippolytus is zichzelf niet meer voor zijn zelfmoord, en Theseus eindigt in de glazen kooi, in een toneelbeeld waarin Phaedra anderhalf uur eerder haar klaagzang begon.

Met name vanaf de tweede helft krijgt de voorstelling iets meeslepends. Dat is zeker ook te danken aan een aards spelende Van der Heijden, die met zijn huisvadervariant van Theseus de dramatiek van Phaedra en Hippolytus ontzenuwt.

Delpeut laat met deze Phaedra wel degelijk zien dat hij het klassieke repertoire in de grote zaal meester is, al moet het even op gang komen, en dat hij dat naar zijn eigen hand, tijd en ideeën kan zetten. De zelfmoord van Hippolytus illustreert dat nog het helderst.

Want de Goden van toen zijn niet meer, we zijn op onszelf aangewezen. En wat ooit sterven door toedoen van de Goden was, is nu sterven door toedoen van jezelf.

Foto: Roel van Berckelaer