De Nationale Opera is het nieuwe seizoen dubbel en dwars en dubbel grandioos begonnen. Op dinsdag 2 september met een verrassende en door Pierre Audi schitterend geënsceneerde uitvoering van Schönbergs Gurre-Lieder uit het begin van de twintigste eeuw. En de dag erna met een overrompelende uitvoering van Monteverdi’s Orfeo uit 1607, de eerste geslaagde opera uit de wereldgeschiedenis, geregisseerd door choreografe Sasha Waltz. 

Orfeus, de halfgod die met zijn muziek mensen en dieren kan betoveren en er zelfs zijn bruid Euridice mee uit de Hades weet te zingen, is bijzonder geschikt als hoofdpersoon voor opera’s, operettes en andere muziekstukken. Een van de eersten (niet eens de allereerste) die een opera aan hem wijdde is de Italiaanse componist Claudio Monteverdi (1567-1643) en zijn Orfeo heeft na de herontdekking van het werk van Monteverdi in de jaren zeventig door Nikolaus Harnoncourt voortdurend repertoire gehouden. Pierre Audi regisseerde de opera in zijn Monteverdi-cyclus bij DNO in 1995 met een sterke nadruk op de afwisseling van vrolijke en sombere muziek.

Nu presenteert de Duitse choreografe Sasha Waltz een nieuwe versie van Orfeo, een internationale samenwerking met Lille, Berlijn, Luxemburg en Bergen. De jonge Spaanse dirigent Pablo Heras-Casado leidt het Freiburger BarockConsort en Vocalconsort Berlin. En natuurlijk brengt Sasha Waltz een dozijn van haar eigen dansers mee. Het lijken er veel meer  doordat ook de zangers prachtig bewegen en dansen. Zelfs de musici bevinden zich op het podium en dansen soms met blote voeten mee.

In deze productie steunt de dans niet alleen de handeling, zij is een zelfstandige factor, een eigen personage, en draagt bij aan de gebeurtenissen. Soms verdubbelen de dansers de handelingen van de hoofdpersonen. Soms scheuren ze die uit elkaar of houden ze tegen. Soms proberen ze hun eigen gang te gaan en de dramatische gebeurtenissen te negeren. Het decor is van de architect Alexander Schwarz: eerst een houten uitklapwand met draaibare panelen, dan alleen nog een troosteloze vlakte met eenzame hoopjes mens.

Ook de zangers, die over de hele linie vocaal prachtig werk leveren, zijn mede gekozen omdat ze goed kunnen bewegen en dansen en daardoor in het geheel van de handeling kunnen opgaan. Voorop de Oostenrijkse tenor Georg Nigl als Orfeus, ogenschijnlijk een gewone man, maar met een enorm talent in vele richtingen. Wij kennen hem onder meer als de figuur van de jonge Nietzsche in Dionysos van Wolfgang Rihm. Hier staat hij centraal als de eerst zo gelukkige, dan dieptreurige, weer moedige, toch falende, nog treurigere en uiteindelijk berustende Orfeo. De dansers omarmen hem. Maar hij omarmt hen ook.

De opera Orfeo bevat schitterende muziek, die hier uitmuntend wordt uitgevoerd, maar de handeling trekt normaal wel eens een beetje, het libretto van deze favola in musica is niet zo heel erg geïnspireerd geschreven door de verder onbekende Alessandro Striggio. Op sommige momenten mag de dans heel mooi zijn en toch enigszins overbodig lijken, vaak geeft zij een aantal extra lagen aan de handeling en brengt ze de emoties sterk naar de oppervlakte. Van het vrolijke begin als Orfeus zijn huwelijk met Euridice aankondigt, waar koket en fraai wordt gedanst, naar de wanhoop als Euridice door een slang is gebeten en daaraan is overleden, en vandaar naar de sinistere en sombere figuren in de onderwereld, waar een vrouwelijke Tantalus vergeefs naar water smacht en met takken van de appelboom voor de gek wordt gehouden. Bijzonder sterk is ook het koppel Plutone (Konstantin Wolff) en zijn vrouw Prosperina (Luciana Mancini) die hem heel lichamelijk verleidt. Daardoor krijgt Orfeus bij grote uitzondering toestemming zijn Euridice uit de onderwereld weer naar het aardoppervlak te brengen, mits hij niet naar haar om zal kijken.

Orfeus gaat opgewekt op weg, al vraagt hij zich af of Euridice (Anna Lucia Richter) hem wel zal blijven volgen. Door geschreeuw achter hem opgeschrikt kijkt hij toch om en verliest daarmee zijn geliefde nog eens. Hij is ten onder gegaan aan een teveel aan menselijkheid.

De voorstelling bevat adembenemende momenten; de samenwerking van musici, zangers en dansers is intens en dat is juist in onze individualistische tijd een verademing. De koppeling met de Gurre-Lieder is volkomen toevallig, maar toch interessant: met driehonderd jaar verschil zien we een man liefhebben, zijn geliefde verliezen en hopeloos ten onder gaan omdat hij dat verlies niet aan kan.

In deze opera verschijnt als deus ex machina aan het slot Orfeo’s vader Apollo (Julián Millán) die hem maant zijn buitensporige verdriet op te geven en met hem naar de hemel te stijgen. Hij is zijn geliefde kwijt, maar verkrijgt een goddelijke status in de sterren. Een soort van een geforceerd happy end (indertijd ingevoegd vanwege een vorstelijk huwelijksfeest). Aan het slot bewegen de dansers heel aarzelend op de vrolijke muziek. Wie is er nu eigenlijk gelukkig? Maar dan danst uiteindelijk iedereen. Het leven gaat door, dankzij de muziek, dankzij de kunst, dankzij het vermogen van mensen om vorm te geven aan hun emoties door te dansen.

Foto: Monika Rittershaus