Het komt niet vaak voor dat een publiciteitstekst de spijker op zijn kop slaat. Maar Ontspoord van De Toneelmakerij is inderdaad ‘rauw, rafelig muziektheater met de adem van een popconcert’.

Rauw is het stuk van de Amerikaanse Naomi Wallace, bondig vertaald door Paulien Geerlings en Timen Jan Veenstra. De achttienjarige Pace Creagan sleept de zestienjarige Dalton Chance mee in haar buitengewone kijk op hun uitzichtloze leven. Het zijn de jaren dertig in Amerika, ze wonen in een kleine stad, de fabrieken sluiten en de inwoners zitten werkloos thuis. Dalton leeft in de illusie dat hij een toekomst heeft en naar de universiteit kan gaan. Pace weet wel beter: hier komt niemand weg. Ze daagt Dalton uit tot een wedloop tegen de trein. Elke dag raast 153 ton staal over de spoorbrug, hoog boven de drooggevallen beek. Als je goed timet en hard rent, kun je de trein tegemoet rennen en vlak voordat hij bij de brug is de overkant hebben gehaald. Maar je mag niet aarzelen, zoals Brett Wever enkele jaren eerder deed – dan ‘verplettert de trein je niet in mooie kleine stukjes’.

Rauw is ook het decor van Guus van Geffen. De stalen constructie functioneert als de spoorbrug, als de gevangenis waarin Dalton terecht komt nadat hij is beschuldigd van de moord op Pace (die aarzelde tijdens haar wedloop en van de dertig meter hoge brug sprong) en als het huis van Daltons ouders. Achter de brug staan banken en een koelkast, ervoor is slechts een smalle strook speelvoer, aan weerszijden ingeklemd tussen microfoons en geluidsapparatuur. De sfeer is naargeestig en verschrikkelijk beklemmend. Alleen als de acteurs hoog op de brug staan en boven alles uit komen, lijkt af en toe enige hoop op ontsnapping en liefde mogelijk. Maar juist daar dreigt het onafwendbare lot. De zwart-witte videobeelden, waarvan je door de stalen constructie heen een terloopse glimp opvangt, tonen treinen, kale vloeren en staalvonken. Ze benadrukken de kleinheid van de wereld waarin deze mensen proberen te overleven.

Rafelig is de constructie van dit treffende well-made play. Er wordt geswitcht in de tijd, scène-overgangen zijn abrupt en de aandoenlijke onbeholpenheid van de personages is even geestig als pijnlijk. Rafelig is het spel van de vijf acteurs, in scènes waarin alle emoties, uitgeschreeuwd of onderdrukt, precies kloppen. Meral Polat poetst haar sensuele vrouwelijkheid weg voor de ruige, naar erkenning snakkende Pace. Vastberaden bepaalt ze de voorwaarden voor de liefde en het ingehouden verlangen van Dalton. Wouter Zweers op zijn beurt speelt Daltons seksuele verwarring en naïeve hoop met even veel overgave als vertedering. Tjebbo Gerritsma is als gevangenisbewaarder, de vader van de gestorven Brett, één brok samengebald onvermogen. Met zijn imitaties van andere gevangenen probeert hij krampachtig de liefde en veiligheid die hij zijn zoon niet kon geven, te vereffenen bij Dalton. Frédérique Spigt en Bob Fosko spelen de ouders van Dalton. Ze zijn van een andere generatie dan de eerste drie, en dat – in combinatie met hun doorleefde koppen – maakt ze geknipt voor de zoektocht die ze spelen naar vergane levenslust, liefde en hoop.

Rafelig is ook de taal van Wallace. Dan weer poëtisch – als Pace tegen Dalton verzucht: ‘jij neemt niets van mij dat ik je niet wil geven’ – dan weer grof, als Dalton zijn onduidelijke gevoelens voor Pace tegen haar uitspreekt: ‘Je bent luidruchtig en niet mooi.’ En binnen die schurende taal en sfeer biedt de muziek troost en bezinning. Fosko, Polat en Spigt soleren in inhoudelijk goedgekozen nummers van onder andere Lucinda Williams, Tom Petty en Alison Krauss. Maar de acteurs zingen allemaal, begeleid door de snaarinstrumenten van de band van Spigt. Microfoons in de hand, blik op de achterste rij, voeten op de grond – de acteurs zingen zoals ze spelen: ingehouden, ruig, zweterig, met van pijn vertrokken harten. Ze ademen dan weer desolate vertwijfeling, dan weer hardnekkige moed. Prachtig.

Foto: Sanne Peper