Een vrouw op een bank in een afgesloten kamer, enigszins verloederd en omringd door lege flessen. En een grote ballon boven haar, die gedurende de voorstelling steeds verder opgeblazen wordt om uiteindelijk bijna de hele kamer te vullen. Dat is het scènebeeld van Olie, een voorstelling op een tekst van de jonge Zwitserse toneelschrijver Lukas Bärfuss, gemaakt in 2011 door Theu Boermans bij het Nationale Toneel en nu hernomen.

De vrouw is Eva Kahmer (een mooie rol van Tamar van den Dop), de echtgenote van de op olie beluste fysisch geograaf Herbert Kahmer (Bram Coopmans), door haar man achtergelaten in een provinciehoofdstad van een uitgestrekt derdewereldland dat nog het meest aan Mongolië doet denken. Terwijl zij zich van verveling en verlatenheid bedrinkt, zoekt hij met zijn assistent Edgar Bron (Joris Smit) al drie jaar zonder resultaat naar het zwarte goud.

Het stuk past in een traditie van Europese literatuur over de Westerse kolonisatie en exploitatie van de rest van de wereld en over wat dat met de koloniaal doet, een thema dat de laatste jaren in verschillende voorstellingen ter sprake is gebracht. De roman Heart of Darkness van Joseph Conrad uit 1899 (in 2011 bewerkt door Guy Cassiers bij het Toneelhuis) kan gelden als de bron van deze traditie, waarin verder ook Missie van David van Reybrouck uit 2007 staat en in zekere zin ook Couperus’ Stille kracht die vorig jaar door Ivo van Hove op toneel werd gebracht.

Een verschil met vooral de eerste twee teksten is de aanwezigheid van de vrouw van de ‘koloniaal’, die hier zelfs de hoofdrol heeft. Een vergelijking tussen de verkrachting van het land en de exploitatie van de vrouw ligt voor de hand, maar eigenlijk gebruikt iedereen elkaar in dit stuk: Eva, die niet arm naar Europa terug wil keren, net zo goed de mannen als andersom.

Een ander, en belangrijk verschil met Conrad en Van Reybrouck is dat in Olie de gekoloniseerde terugpraat, in de rol van de voortdurend door Eva gekleineerde en als sloofje gebruikte huishoudster Gomua (Antoinette Jelgersma). Ze kan niet koken en ze parasiteert op Eva’s ellendige toestand, meent Eva, die denkt er goed aan te doen haar ‘beschaving’ bij te brengen in de vorm van het stampen van een absurde reeks van de meest frequente woorden in het Nederlands (‘De, van, een, en, het, in, is, zich, te, niet, op, dat, die, voor, hij, ik, zijn, aan, ook, als, na, zo’, enzovoorts). Het zou moeten bijdragen aan Gomua’s baankansen. Maar ondertussen is Gomua minder achterlijk dan Eva denkt dat ze is. Gomua kan omgaan met een smartphone, verstaat en begrijpt meer van wat Eva zegt dan gedacht, en heeft allang afstand genomen van het bijgeloof en de amuletten van de nomaden die het land bevolken. Ze is de enige die in de omstandigheden staande weet te blijven. Daarin is Bärfuss’ tekst minder een eenrichtingsverkeer en moderner dan zijn voorgangers.

Die genuanceerde houding wordt wel enigszins teniet gedaan door de rol van de inheemse profetes die Eva in haar dromen komt bezoeken. Op die momenten gaat al het licht uit en doemt, slechts door een eenvoudige zaklamp verlicht, een vrouwenfiguur op uit het beklemmende duister. Gedurende de voorstelling worden deze verschijningen, die alleen Eva kan zien en Gomua niet, steeds langer en uiteindelijk begint de vrouwenfiguur ook te spreken, eerst in onduidelijke orakels, later duidelijker: over de hebzucht van de koloniaal, over het schofterige gedrag van de mannen ten aanzien van het land en van Eva. Zitten we hier in Eva’s hoofd, is het haar geweten dat spreekt? Zijn het de spoken van de eenzaamheid en de drank? Of is het inderdaad een zieneres, die verschijnt omdat Eva in het bezit is van een amulet van de nomaden?

Haar tekst is argumentatiever bedoeld dan door de sinistere sfeer gesuggereerd wordt, maar is helaas uiteindelijk net niet samenhangend genoeg om te kunnen volgen. Dat ligt ook aan de toon waarop Mira van der Lubbe de woordenstroom declameert. Deze profetes blijft daarom te veel een deus ex machina. Dat is ook het geval met de plotselinge vondst van olie na drie jaar vergeefs zoeken, iets wat noodzakelijk is voor de ontwikkeling van het stuk maar iets te ongeloofwaardig wordt aangekondigd. En zo worden de terugkerende mannen ook net te karikaturaal onbehouwen gespeeld en krijgen ze daardoor te weinig diepte, en zie je eigenlijk te vroeg aankomen wat er met de ballon moet gebeuren. Dat zorgt jammer genoeg voor barstjes in de verder knappe, thrillerachtige spanningsopbouw.

Foto: Bart Grietens