In de versie van Tg. Stan wordt de film van Ingmar Bergman teruggebracht tot de essentie: een minimalistisch vormgegeven ontmoeting tussen twee mensen. De acteurs zijn echter net niet genoeg aan elkaar gewaagd om het echt spannend te laten worden.

Ingmar Bergmans Efter repetitionen is eigenlijk in de oorspronkelijke filmversie al theater, niet veel meer of minder dan een tweetal scènes met telkens twee acteurs. Bergman maakte de film voor de Zweedse televisie, twee jaar nadat zijn laatste bioscoopfilm, Fanny en Alexander, in première was gegaan. Na de repetitie drijft dan ook volledig op tekst en spel – wat het de ideale keuze maakt voor een theaterbewerking. (Tg. Stan kwam dan ook niet als eerste op het idee – de versie die de meeste theaterbezoekers in het geheugen zal staan gegrift is die van Ivo van Hove, die het stuk in combinatie met een bewerking van Persona in 2012 op de planken bracht).

De bewerking van Tg. Stan is ongeveer de antithese van de minutieuze vormgeving van de TA-voorstelling. De spelers (Frank Vercruyssen en Tessa Friedrich) staan in een bij elkaar geraapt decor, de meest troosteloze repetitieruimte die je je kan voorstellen. Bovendien kiest het gezelschap er in zijn versie voor om de twee vrouwenrollen door een en dezelfde actrice te laten spelen. Alle aandacht komt daarmee bij de acteurs terecht, een sterke keuze voor een tekst die zelf al zo sterk de nadruk legt op theater, spel en identiteit.

Dat gewicht is echter meer dan de schouders van de net afgestudeerde Friedrich kunnen dragen. Op het gebied van fysiek, mimiek en stil spel zet ze een indrukwekkende prestatie neer: ze weet met haar spel als de jonge Anna een mooie combinatie van kwetsbaarheid en verleidelijkheid neer te zetten, en in de rol van haar moeder Rakel overtuigt ze fysiek als een meer volwassen vrouw. Het is echter haar te nadrukkelijke tekstbehandeling die haar geloofwaardigheid ondermijnt.

Dat is Friedrich zelf niet eens echt aan te rekenen. Ieder jaar studeren er van verschillende toneelscholen acteurs af die blijkbaar ingepeperd hebben gekregen dat verstaanbaarheid en ‘schone dictie’ het allerbelangrijkste is, een hopeloos ouderwetse benadering van tekstbehandeling die nog stamt uit de tijd dat de tekst en de toneelauteur als heilig werden gezien. Dat is allemaal goed en wel als je repertoiretheater gaat spelen in de grote zaal, wat vaak toch al een doodgeësthetiseerde, inerte aangelegenheid is, maar in het vlakke-vloertheater detoneert een dergelijke kunstmatigheid nogal met de nabijheid van het publiek en de daarmee verbonden noodzaak om nonchalanter, dynamischer, levender met tekst om te gaan.

Het helpt Friedrich niet dat ze tegenover de magistrale Frank Vercruyssen staat, die nonchalance tot een tweede natuur heeft gemaakt. Zijn Henrik Vogler werpt zijn zinnen weg, mompelt, is speels, ongrijpbaar, gevaarlijk, maar ook treurig eenzaam vanwege de manier waarop hij zijn liefde voor Anna en Rakel op afstand houdt, romantisch geluk slechts ziet als onvervulbare fantasie. Vercruyssen zal verstaanbaarheid aan zijn reet roesten, als het maar klopt wat hij doet.

Door de kloof in spelervaring blijft Vercruyssen echter te veel in control. Voglers ontmoetingen met zijn grote liefdes worden daarom net niet spannend genoeg – zijn ratio blijft intact, zijn machtspositie wordt onvoldoende uitgedaagd en hij wordt daarmee niet aan het wankelen gebracht. Het is tekenend dat als Vercruyssen plagerig off-script gaat, Friedrich hem het op haar beurt niet ook moeilijk maakt. Het komt deze Na de repetitie niet ten goede: de schoonheid van de tekst blijft bewaard maar een pittige ontmoeting tussen gelijken wordt het niet.

Foto: Tim Wouters