Haar stem is te machtig voor de zaal van de Roode Bioscoop aan het Haarlemmerplein: sopraan Violetta Lazin en haar begeleider, de Italiaanse pianist Gianmaria Griglio, breken zo goed als door de muren van de intieme theaterzaal heen. De sopraan, afkomstig uit Belgrado in het voormalige Joegoslavië, heeft grote operarollen verruild voor een performance waarin elementen uit veel genres zitten: cabaret, zang, persoonlijk levensverhaal.

Het is aangrijpend wat ze vertelt: over haar broer die de dood vond, over haar status als vluchteling uit de tijd van de bombardementen op Belgrado en de politieke spanningen in Servië. Ze zoekt haar heil in Nederland en een ambtenaar van de gemeente verwijst haar terug naar Servië. Maar ja, daar is het oorlog.

Op het Amsterdamse Fringe Festival is dit optreden verrassend, want de klassieke basis die eraan ten grondslag ligt is niet het eerste waaraan je denkt. In 1999 kwam Violetta Lazin aan in Nederland en hier begon haar zangcarrière. Ze opent het optreden met een lied over het land waar ze vandaan komt, waar alles anders is, intenser, extremer, bijzonderder. Afgewisseld met de liederen vertelt ze het persoonlijke verhaal over haar lot als vluchtelinge.

Ze beeldt zich ook het lot in van Servische moeders die hun kind verliezen. Het begrafenislied over haar moeder die haar baby in een kistje in de grond legt, is echt huiveringwekkend. De titel heeft met de volgende passage te maken. Lazin zingzegt: ‘My name is: woman. Age: young. Color of my hair: grey. Color of my eyes: the color of tears.’

Lazin is een groot zangeres en misschien een iets minde groot performer. Haar levensverhaal boeit vooral door de zang, al is die echt te overweldigend voor de kleine ruimte. Dia’s verlevendigen het geheel. Het is een bijzondere ervaring getuige te zijn van de innige band tussen muziek en het lot van de vluchteling. Het aandeel cabaret is minder dan het aandeel opera. Het lied over zelfmoord uit La Gioconda van Ponchielli snijdt als een mes door de zaal, zo vlijmscherp gezongen en begeleid.

Foto: Remco Zwinkels