Het publiek krijgt een vrolijke Shakespeareaanse klucht voorgeschoteld op de ongeëvenaarde buitenlocatie van het Amsterdamse Bostheater, maar het is de muziek van de Eef van Breen Groep die voor het grootste plezier zorgt.

Voor de tweede keer ging afgelopen vrijdag Much Ado About Nothing in première, de zomervoorstelling van het Amsterdamse Bostheater die in juni al negen keer op Oerol stond. Voor het eerst werkte het gezelschap samen met het Noord Nederlands Toneel en de daaraan verbonden groep van componist-muzikant Eef van Breen, een grote meerwaarde voor de productie.

Meteen bij aanvang van de voorstelling is duidelijk dat regisseur Ingejan Ligthart Schenk en tekstbewerker Erik Bindervoet Shakespeares komedie uit 1598-1599 hebben verplaatst van het hof van Messina naar de rand van de samenleving, naar het domein van de snackkoning Leo (Bart Klever) – op zijn snackbar prijkt: ‘Hotdog Gyros Tosti’. Shakespeares prins Don Pedro en lords Benedick en Claudio zijn hier de drie strijdmakkers Don P., Benny en Claudio, die in hun ouwe zwarte Ford F-100 terugkeren uit de oorlog, uitgedost als Syriëstrijders in zuurstokkleuren.

Shakespeares verhaal over liefde en listen bleef intact. Claudio (Jochem Stavenuiter) valt na terugkeer uit de strijd als een blok voor Hero (Nadia Amin), zijn vriend Don P. (Steyn de Leeuwe) is niet te beroerd om tussen hen te bemiddelen. Dat wordt opgepikt door Bor (Victor IJdens), die doelloos rond snort op zijn opgevoerde Tomos Standard en het voorgenomen huwelijk verklapt aan de broer van Don P., een sikkeneurige chagrijn (ook Bart Klever). Die is meteen vastberaden een stokje voor dat huwelijk te steken. ‘Een rothumeur is leuk, maar niet half zo leuk als je het niet kunt delen.’ Hij zorgt ervoor dat Claudio gaat geloven dat Hero hem bedriegt.

Tegelijkertijd wordt door Claudio, Nadia en hun vrienden een hele heisa op touw gezet om Claudio’s vriend Benny (Dragan Bakema) te koppelen aan Hero’s nicht Bea (Maartje van de Wetering), die zich beiden glashard tegen de liefde keren – maar uiteindelijk overwint uiteraard de liefde.

De kostuums van Johanna Trudzinski verdienen een compliment: ze combineert het volkse (Adidasbroeken, hoge laarzen, opzichtige prints) met het theatrale (kleuren en groteske vormen). Bepalend is ook de rest van het decor (ontwerp André Joosten), dat helemaal uit voertuigen bestaat. Een doormidden gezaagde caravan doet dienst als uitvalsbasis voor drie beveiligingsbeambten die zelf rondscheuren op een scootmobiel (een hedendaagse versie van agent Dogberry en consorten), een bouwkeet met gordijntjes achter de ramen fungeert als woning voor Hero.

Van alle acteurs speelt Van de Wetering het vetst aangezet, met grove tong en grote gebaren. Het past bij de grofbesnaardheid van haar personage, die door Bindervoet en Schenk in deze hedendaagse versie lekker is aangedikt, maar het is ook Van de Wetering zelf die merkbaar geniet van de kans om eens flink uit te pakken. In de buitenlucht en voor dit publiek kan het; ze krijgt steeds de lachers op haar hand. Dat geldt ook voor de mannen, vooral als ze in kruizen graaien of (overigens knappe) Bokito-achtige salto’s maken.

Een beetje plat wordt het allemaal wel, in dit volkse gezelschap. De dialogen combineren Shakespeares brille met eigentijdse humor en die moet je maar net liggen. Hero: ‘Dus de helft van Bennies radde tong in de mond van Sjonnie en de helft van Sjonnies chagrijnige rattensmoel op de schouders van Bennie… Als het de biodiversiteit ten goede komt, ben ik voor.’ Bea: ‘En daarbij een lekker onderstel, zodat-ie een beetje stevig en elegant op z’n benen staat. En genoeg cash en creditcards op zak, zo’n man kan elke vrouw in de wereld krijgen – vooropgesteld dat hij haar kan versieren.’ Hero: ‘Serieus, nicht, jij komt nooit aan de man, met zoveel haar op je tanden.’

Maar dan is daar gelukkig de multigetalenteerde band van componist-musicus Eef van Breen. Opererend vanuit een half opengewerkte vrachtwagen met bloemetjesbehang bespelen de vijf zangers-musici allerhande instrumenten: viool, harp, cajón, fluit, toetsen en een arsenaal aan blaasinstrumenten, de laatste vooral door Van Breen zelf. De muziek verleent de voorstelling een filmachtige sfeer, met vooral invloeden van jazz en Balkanmuziek (maar deze snelle typering doet de muziek zwaar tekort). Waar de voorstelling door het aangezette spel en de volkse humor soms dreigt té plat te worden, redt de Eef van Breen Groep de sfeer door er een meeslepende geluidslaag tegenover te zetten.

Het is mooi hoe de voorstelling zich van Terschelling naar het Amsterdamse Bos heeft verplaatst. Op Oerol gaf de voorstelling kleur aan een grauwe parkeerplek en de grijze lucht daarboven, waar de wind zo hart waaide dat de enkele meeuw die het toneelvlak op kwam vliegen stijf tegen de wind in bleef staan en de acteurs vaak boven hun macht moesten schreeuwen.

Nu, in het Amsterdamse Bos, zijn het de overvliegende vliegtuigen en de ingezette schemering die mede de sfeer bepalen. De vorm van het theater, de akoestiek die hier stukken beter is dan op Terschelling en het gegeven dat het hier tussen de bomen langzaam donker wordt, doen de voorstelling goed. De acteurs kunnen hier iets meer rust in hun spel leggen. Dat de Balkanachtige klanken van de Eef van Breen Groep deels uit het duister klinken, zorgt voor een wat subtielere, dromeriger gloed. Het haalt de allergrofste randjes van de voorstelling, wat ook het drama in de komedie net iets voelbaarder maakt.