Pepijn Schoneveld (1985) vindt dat we onze gevoelens kwijtgeraakt zijn. Door de evolutie zijn we steeds verder van onze oerdriften komen af te staan, en is daar een onverschillig individualisme voor in de plaats gekomen. Een mooi thema, dat hij helaas niet altijd even goed uitwerkt.

De toon is van de eerste seconde gezet als Schoneveld vraagt ‘zijn er mensen in de zaal die gevoelens hebben?’ Op een leuke manier, vreemd en prangend tegelijkertijd. Het blijkt een retorische vraag, want Schoneveld probeert vooral bij zichzelf na te gaan hoe hij omgaat met emoties.  Dat begint er al mee dat hij geen ‘echte’ man’ is, geen ‘alfaman’. Hoe vaak hij ook naar de sportschool gaat, het levert Schoneveld geen testosteron en gespierd lijf op. Sterker nog: hij twijfelt of hij wellicht homoseksueel is. De manier waarop hij tot het antwoord komt, wekt enigszins een glimlach op. Verder blijven de grappen magertjes.

Een dergelijk verhaal was eerder aanwezig in zijn voorstelling Meneer Jongetje, waarin hij zijn status als man dan wel jongen probeert te definiëren. Het was mooi geweest als hij dit keer een niveau dieper had kunnen gaan, meerdere lagen had aangebracht. Schoneveld lijkt iets wezenlijks te willen zeggen over zijn worsteling met emoties. Maar het is en blijft een combinatie van zelfmedelijden, zelfkritiek en zelfspot waarmee zijn belevenissen worden omlijst. De invalshoek dat cabaret als therapie kan dienen, leidt nergens tot echt vileine ironie of een spannende persoonlijkheidsanalyse. Daarvoor gaat het bij Schoneveld te vaak over trivialiteiten als jaloezie bij vreemdgaan, de verslavingen van Yuri van Gelder of de sociale onwenselijkheid van een smartphone.

Daarbij zijn de liedjes niet altijd even zuiver gezongen. Jammer, want Schoneveld kan een aardige partij piano spelen en grapt dat hij een tekst heeft laten schrijven voor een aanzienlijk geldbedrag. Het eindresultaat is niet bevredigend. Hoewel hij zijn uiterste best doet om zijn angst, woede, verdriet, onzekerheid, pijn en ongewild racisme een plek te geven, blijft het bij een ‘psychologie van de koude douche’. Hopelijk is hij de volgende keer wat warmer onder de oppervlakte.