De voortekenen van Might waren veeg: een zweverig en semi-mystieke programmatekst die ons een ‘sensuele trip’ beloofde, gekleurde armbandjes die van tevoren werden uitgedeeld, de belofte (of het dreigement) dat je je groepsgewijs – gesorteerd op kleur – door de ruimte zou moeten begeven. Is Might nu een dansvoorstelling of groepstherapie?

Het is in het begin ook even wennen. Bij binnenkomst in de zaal word je in een kleine wachtruimte geplaatst, maar zelfs in de volgende fase zie je nooit alles. Losse verrijdbare muren beperken het zicht. De achtergrondgeluiden doen vermoeden dat je op een bouwterrein bent beland, op een verdieping van een flatgebouw vol kale, schijnbare willekeurig geplaatste muren, waarachter – ongezien – wel van alles gebeurt.

Een enkele danseres (Milena Twiehaus, evenals choreograaf Amos Ben-Tal vast lid van danserscollectief OFFprojects) doet haar ding in een hoek, om een andere hoek doet een andere (Genevieve Osborne) hetzelfde. In een corridor doet een derde dame steeds een poging om een man te ontmoeten. Elke keer keert ze onverrichter zake terug – de man is meer met zichzelf bezig.

Opvallend is dat Might in het begin ook veel statischer is dan je qua opzet zou verwachten. De bezoekers blijven netjes staan op hun toegewezen plek, zelfs al zien ze nagenoeg niets. Om een hoek zie je andere mensen kijken, maar je ziet niet wat zij zien. Resultaat: het constante gevoel dat je iets mist. Want wat als team blauw nu iets veel mooiers ziet? Het gras is immers altijd groener bij de buren.

Tegelijkertijd is die fragmentatie juist wat Might zo sterk maakt. Niet vaak is het idee van een dansbezichtiging als een vluchtige, unieke ervaring zo tastbaar geweest. Dat je nooit het hele plaatje ziet geeft het mysterie en houdt je alert. De vier vrouwen lijken de rode draad te zijn, de mannen (Yvan Dubreuil, Connor Schumacher en Ben-Tal zelf) zijn de architecten, die de ruimte opnieuw indelen en de lampen bedienen.

Die lampen zijn van groter belang dan je denkt. Net als in The black piece van Ann Van den Broek speelt Ben-Tal met donker en licht. Wanneer het licht van een tl-buis op Twiehaus schijnt, blijft ze hangen in kleine, korte bewegingen, als een vastgelopen robot. Maar ook het publiek wordt door lampen gemanipuleerd: gedwee volgen we de zaklampen, wier kleur correspondeert met onze armbandjes, naar onze volgende locatie.

De hypnotiserende en gedetailleerde dans maakt de ervaring compleet. De eerste ontmoeting tussen Twiehaus en Osborne, die in plaats van een blik een gebaar van herkenning delen; Twiehaus die, staand op haar voorvoet, zachtjes pulseert op een discobeat; Aurélie Cayla en Lana Ĉoporda die zo dicht op elkaar dansen dat het lijkt alsof de een de ander draagt als een strakke spijkerbroek; Yvan Dubreuil ingesloten tussen twee instortende muren. Het is alsof je niet meer kijkt naar dans, maar naar de stream of consciousness van de maker.

De commentaartrack aan het einde had niet per se gehoeven, toch doen Ben-Tal & co iets wat ik niet voor mogelijk had gehouden: Might is een ontdekkingsreis door het hoofd van een choreograaf.