Wat is god? Bestaat de duivel? Wat is dood? En is de mensheid een klucht of een tragedie? Waar begint een begin, wat is de openingszin, waar stappen we in, waar begint een kind? Vragen die je niet meteen verwacht in een jeugdvoorstelling, maar in Mariken komen al deze vragen – en nog veel meer – voorbij. Het resulteert in ruim negentig minuten inventief muziektheater met vele speelse lagen die door een perfecte dramatische opbouw en muzikale hoogstandjes verrast van begin tot eind. En dat met een spel in een spel in een spel.

De vraag was niet of het Nijmeegse jeugdtheatergezelschap Kwatta zich ooit aan het ergens tussen 1485 en 1510 geschreven mirakelspel Mariken van Nieumeghen zou wagen, maar wanneer. Er was al de met zo’n beetje elke prijs voor jeugdliteratuur bekroonde bewerking van Peter van Gestel uit 1997, die in 2000 bovendien samen met Kim van Kooten ook al in een prijswinnende film resulteerde.

De lat lag dus hoog, erg hoog. Niet in de laatste plaats bij Kwatta zelf. Zeker na de Zilveren Krekel voor Dissus en de indrukwekkende openluchtproductie Momo. Regisseur Josee Hussaarts stelde voor Mariken daarom een waar artistiek dreamteam samen. De composities zijn wederom van muzikale duizendpoot Rogier Bosman, terwijl duivelskunstenaar Jibbe Willems zich baseerde op zowel boek als verfilming en daar een weer geheel eigen draai aan weet te geven.

In de oer-Mariken heeft het wagenspel een belangrijke rol: in Nijmegen ziet Mariken na zeven jaren met de duivel geleefd te hebben een wagenspel op de markt en bekeert zich. De wagenspelers hebben een nog grotere rol bij Van Gestel en in de film, maar deze Mariken is opgezet als één groot wagenspel. Met daarin weer andere wagenspelen. Ook letterlijk: want muzikanten, decorstukken en acteurs, ze rijden wat af in deze voorstelling. Dat kan gemakkelijk resulteren in overgecompliceerd of gekunsteld theater, maar daarvan is hier nergens sprake, integendeel.

Willems en Hussaarts kunnen hierdoor gemakkelijk god in een wit laken en met een wolk voor zijn kruis presenteren als Mariken vraagt ‘Wie is god?’ en laten zien hoe de duivel ontstaat door een scheet van god. Het is spel, op uiteraard een wagen, en dat god, de duivel en Maria door dezelfde acteur gespeeld worden, is logisch. Want duivels? Dat zijn geen echte duivels, maar spelen dat slechts. Of toch?

Van religiekritiek is hier geen sprake, integendeel, de oude Archibald die ‘vondelding’ Mariken in het door boze geesten bewoonde Waanwoud vindt en haar liefdevol opvoedt en leert lezen en schrijven, leert haar ook dat je alles mag, maar niets moet geloven. God en de duivel zijn in deze voorstelling afwisselend realiteit en concept, voor de een werkelijkheid, voor de ander slechts verzinsels. De ware emotie komt van zowel Isabella als de kinderloze gravin, die beiden verknocht raken aan het meisje Mariken en bovenal van Mariken zelf, die ouder is dan het aantal vingers aan haar rechterhand, maar jonger dan het aantal vingers van haar twee handen samen. Als geit Sophie sterft, trekt zij na een even hartverscheurend als berustend lied vol verwondering de grote wereld in. Na talloze avonturen vindt zij daar geen moeder of vader, god noch duivel, maar een hele familie in de wagenspelers.

Ook de muziek van Rogier Bosman kent vele lagen. Naast middeleeuwse instrumenten als spinet en luit komt van alles voorbij; drums, sobere akoestische gitaar, metalgeweld met flink veel distortion, drums, lieflijke pianoklanken en dreigende atmosferische synths. Ballades, stevige rocksongs (‘Het lied van de Zwarte Weeuw’), shownummers (‘De Weledelgeboren Meneer’), vaudeville (‘Vis op het droge’) en een opzettelijk clichématige musicalballad (‘Steel mijn stem’) – Bosman en zijn drie mede-muzikanten op het podium draaien er hun hand niet voor om, waarbij ook dissonanten en tegendraadse ritmes niet worden geschuwd. Een prachtig voorbeeld is ‘De maan kijkt toe’, dat begint als sobere ballade, gezongen door Mariken, maar al snel verandert in een melodisch popnummer culminerend in een driestemmige pseudo-fuga.

Het ogenschijnlijk eenvoudige decor is eveneens zeer inventief, niet alleen door behendig de wagens in te zetten, maar ook door slimme vondsten als een tientallen meters lange beek die uit een enkele emmer lijkt te komen. Een complete stad? Geen probleem. Het kille kasteel van de gravin? Twee stoelen, een lange tafel en een kroonluchter, meer is ook in de grote zaal niet nodig.

Waar de middeleeuwse Mariken twee mirakelen nodig heeft, is de bewerking van Willems en Hussaarts ook zonder val van grote hoogte en het wonderbaarlijk losvallen van ijzeren ringen spannend en ongemeen grappig. Niet in de laatste plaats dankzij een geweldige cast met Ilse Warringa, Sarah Bannier en Laus Steenbeeke, maar werkelijk iedereen is goed in een van de beste familievoorstellingen van het jaar.

In Mariken staat vanaf de eerste zinnen, die op ingenieuze wijze ook weer de laatste zijn, het spel met het verhaal en het vertellen daarvan centraal, en de voorstelling bijt zo ook weer in de eigen staart. Want: ‘Waar begint een begin, wat is de openingszin, waar stappen we in in, waar begint een kind?’

Die openingszin, ja, dat was ooit wat, voor alle ouders in de zaal. Maar: ‘Als iets uit niets kan ontstaan, komt alles daar vandaan, dan begint een kind, wanneer je haar verzint.’ Het is een waar mirakel. En met minder kon Kwatta in Nijmegen ook niet komen.

Foto: Edwin Deen