Een Shakespeare in volle uitrusting, zo’n veertig toneelspelers op een groot podium in wat rustig een ‘publiekstheater’ aan de buitenrand van Parijs mag heten, het is weer volop genieten in het Bois de Vincennes.

Het Zonnetheater in de Parijse Cartoucherie de Vincennes bestaat dit jaar een halve eeuw. De heksenmeesteres en artistiek leider van de troep, Ariane Mnouchkine is dit jaar 75 geworden. Dit dubbele jubileum van de troep die, met het Piccolo Theater in Milaan (1947), het Berliner Ensemble (1949) en de Royal Shakespeare Company (1960), tot de oudste toneelgezelschappen behoort die na de Tweede Wereldoorlog werden opgericht en nog altijd bestaan, wordt gevierd met Macbeth, een groots bezette Shakespeare, de eerste hier sinds het legendarische project van Théâtre du Soleil Les Shakespeare, dat tussen 1981 en 1984 in Parijs en wereldwijd werd gespeeld.

Er staan zo’n veertig acteurs op het toneel, een evenredig aantal werkt achter de schermen. En het is opnieuw een voorstelling die een grote greep vertoont op het materiaal, op de taal en op de beelden. In de grote zaal van de begin jaren zeventig door het toneelcollectief zelf verbouwde munitiefabriek in de linkerlong van het Parijse Bois de Vincennes, wordt het kaalgeslagen podium in een hoog tempo gevuld met ongeveer vijfentwintig scènes waarin Shakespeares kortste tragedie voor de gelegenheid is verdeeld, gekapt en opnieuw is ingedeeld – een doorlopend filmscenario in de grote formaten.

Razendsnel opgereden, opgedragen, uitgevouwen en gechangeerde scènebeelden zijn het, slagvelden vol heksen als reusachtige haarballen, mobiele burchten met schietgaten, feestzalen, siertuinen, een kinderkamer en een uithoek ergens in de paardenstallen van een paleis. Sommige scènes worden in onderdelen op kleine verrijdbare platforms opgebracht. Een bewegelijke, kinetische mise-en-scène-‘techniek’ die Mnouchkine (spreek uit: muh-NOESJ-kien) voor het eerst gebruikte in haar grote vertelling Le dernier caravansérail – Odysées (2003), over vluchtelingen in gebieden van politieke, religieuze en etnische crises overal ter wereld; opgejaagde mensen die ook in deze Macbeth om en in de handeling zwerven.

Haar belangstelling voor tirannen is trouwens ook niet van gisteren. Al in 1985 maakte huisschrijver Hélène Cixous met Mnouchkine en haar troep de zes uur durende voorstelling over het volk van Cambodja en hun naïeve koning Norodom Sihanouk, een productie die in feite handelde over de vraag in welke verschrikkelijke maar nog niet voltooide geschiedenis een dictator als Pol Pot en zijn Rode Khmer zich in vredesnaam kon ontwortelen en ontpoppen.

In de eerste scènes van deze versie van Macbeth lijken we terecht gekomen in een woestijnoorlog ergens in de vlaktes rond Aleppo. Maar Mnouchkine en ‘Soleil’ zoeken geen gewilde actualisering van ‘the Scottish play’. Verre van dat, zij zoeken als altijd een sterke theatrale verbeelding. Van het verhaal over de Schotse koningsmoordenaar die bij wijze van spreken achter zijn eigen rug om een politieke horror-schurk wordt, regerend naast een schizofrene diva-echtgenote en wonend in een kinderloos huwelijk, dat hem ook nog eens tot een geducht kindermoordenaar maakt. De zwevende dolk uit het tweede bedrijf wordt een uit een marmeren vloer opgegraven moordwapen. De sinistere angsten van het echtpaar (nooit meer slapen, altijd vuile handen) ontstaan in de donkere hoek van een paardenstal. Wanneer een compleet gezin is uitgemoord, siddert na afloop hier nog slechts een achtergelaten hobbelpaard in een kinderkamer.

En dan de scène waarop je wacht, waarop je wachten kan. Macbeth is zojuist koning geworden. Zijn boezemvriend Banquo heeft hij door huurmoordenaars uit de weg laten ruimen. Diens zoon Fleance is ontkomen. De nachtmerrie van de tiran is derhalve nog volledig in tact. Tijdens het drankovergoten feestmaal verschijnt aan Macbeth, en aan Macbeth alleen, de gedode Banquo. Hoe speel je een spook? Dat gaat hier zo. De ontsnapte zoon komt als eerste op, een knaap met een kroon, die zomaar vanonder de publiekstribune het podium op stapt. Hij bonst met zijn knuistje op de toneelvloer. Met behulp van meester-musicus Jean-Jacques Lemêtre veroorzaakt de kinderknuist een reeks doffe dreunen. Uit de rokerige vloer, uit ‘de hel’ zoals het keldergeweld in Shakespeare Globe-theater werd genoemd, verrijst vervolgens het bebloede fantoom.

Het is de kinderoplossing voor de scène. En het is een zeer effectieve. Shakespeare zou haar zelf in zijn openluchttheater aan de Theems hebben kunnen verzinnen. Misschien hééft hij haar daar ook wel verzonnen. Hier, in een van de mooiste toneelzalen ter wereld, is ze verzonnen door Ariane Mnouchkine en haar toneelspelers. Ze vormt een van de talloze hoogtepunten van deze grandioze toneelavond.

Foto: Michèle Laurent

[sterren toegekend door de redactie]