Alleen een expert kan alle codes ontrafelen van de flamencodans van Israel Galván. Met zijn eigentijdse stijl heeft de Spaanse danser en vernieuwer inmiddels de internationale podia veroverd. In zijn nieuwste voorstelling Lo real, een prestigieuze productie van Theatro Royal in Madrid dat vorig jaar nog het Holland Festival opende met Choeurs, waagt  Galván zich aan een beladen onderwerp: de genocide van de zigeuners tijdens de Tweede Wereldoorlog. In een reeks van fascinerende beelden laat Lo real niet alleen het verdriet zien maar ook de trots en de overlevingsdrang van het Romavolk.

Zijn naakte bovenlichaam kronkelt, het verwrongen torso lijkt een totaal eigen leven te leiden. Galván opent Lo real solo met een proloog. Zijn pezige armen doorklieven het luchtledige met scherpe hoeken. Na een poosje bevriest het lichaam van Galván in de Hitlergroet. De openingssolo wordt muzikaal begeleid door het minstens even virtuoze gitaarspel van ‘Chicuelo’, Juan Gómez. Met twee zwiepende twijgen en twee stenen creëert percussionist Antonio Moreno het onderliggende ritme, terwijl Galváns vingers sierlijk waaieren en hij een tegenmaat inzet met vingercastagnetten. Galváns lichaam is een instrument, of hij nu met zijn handen trommelt op zijn bovenbenen of hoofd, of tokkelt op een wang, nek of elleboog; elk lichaamsdeel genereert geluid. Gaandeweg de solo groeit de emotie en neemt Galván de rol aan van martelaar, het roffelen op eigen lichaam krijgt dan plots een andere betekenis.

Lo real kent een imponerende cast aan muzikanten, onder wie de zangers Tomás de Perrate en David Lagos. Samen met regisseur Pedro G Romero bepaalde Galván de muzikale lijn, die bestaat uit zeventien zowel traditionele als nieuwe liederen, waaronder het nummer Hitler in my heart van Antony Hegarty (Antony & The Johnsons).  Tijdens dit lied sleurt Galván een oude piano het podium op. Hij steekt zijn hoofd door een gat in het instrument en werpt zijn lichaam tussen de snaren. In het spel met objecten is Galván op zijn best. Ook als hij later in het stuk danst op een ruw stuk gaas of zijn lichaam afzet tegen grote ijzeren bielzen die demonstratief over het podium worden gesleept zodat hun indringende geluid onderdeel wordt van de muziekcompositie. Galván deconstrueert in die zin alles wat op zijn pad komt.

Tot nu toe danste Galván steeds solo in zijn voorstellingen, in Lo real gaat hij een nieuwe weg en laat hij zich vergezellen door twee danseressen: Belén Maya en Isabel Bayόn. In deel drie deel, dat net als de andere delen  wordt aangekondigd door een geprojecteerde titel op een van de opgehesen vloerdelen, danst Belén Maya een solo op klompen in eenvoudige bonte zigeunerkleren en met hoofddoek. Een solo die dramatisch eindigt tussen de verlengde snaren van de inmiddels uitgerekte pianokast. Veel symbolen verwijzen naar gevangenschap; de snaren, het gaas, de palen, de opstaande vloerdelen en zelfs de bretels waar Galván zo nu en dan mee speelt.

Dat geldt niet voor de grote filmspots op het achtertoneel. Ze leggen de relatie met cineaste Leni Riefenstahl, die ooit zigeuners uit een concentratiekamp liet figureren voor haar film Tiefland. Riefenstahl wordt zelfs letterlijk ten tonele gevoerd door danseres Isabel Bayόn; in haar rode korset sleept ze symbolisch een van de filmspots met zich mee. Bayόns deel  van de voorstelling is het meest theatrale en verwijst qua vorm – rood licht, een hoge hoed – naar het Duitse cabaret. Ondanks het zwaar beladen thema heeft Lo real op die theatrale momenten wel degelijk humor.

Maar het is Galván ernst. Gevangen tussen de ijzeren bielzen toont hij ten slotte een dans, die zowel angst als hoop in zich draagt. Steeds opnieuw beweegt hij in de richting van het witte licht van de lampen, alsof hij iets bezweren wil. Wat Galván hier laat zien is de onuitputtelijke trots van een volk dat zich ondanks eeuwige tegenspoed en onderdrukking nooit zal laten kennen, want – om met een van de liedteksten te spreken – uit lijken groeien bloemen.

(foto: Javier Del Real)