Drie vrouwen spelen met een enorme plak deeg. Ze kneden het, grijpen erin, maken er klonten van los. Een vierde leest een tekst van Maeterlinck over bijen. Met haar afstudeervoorstelling L’art pour l’art 1 maakt regisseur Anna Verduin een bizarre bewegingsvoorstelling over deeg, klei en meisjes.

De vier vrouwen zijn voor het merendeel (relatief) jonge mimers, onder wie vooraal Paméla Menzo en Annelies Appelhof opvallen. Ze dragen vormeloze jurkjes van nylon en katoen. Hun gevecht met het deeg is sexy, maar tegelijk buitenissig en een beetje unheimisch. Ze kronkelen over de vloer, krijgen deeg in hun haar en in hun kleren, lijken in elkaar te kruipen tot één groot meisjesmonster.

Later spelen ze met vogels van klei, die ze stuk gooien en die ingewanden van een soort steenwol blijken te hebben. Een van de vier geeft zichzelf joekels van deegborsten, en baart een deegkind. Kortom, een zonderlinge, dierlijke wereld, steeds onderbroken door de ouderwetse, gedragen teksten van Maeterlinck die de verhouding tussen insect en mens op scherp zet, waarbij de Belgische schrijver vooral de individualiteit van de mens lijkt te bekritiseren.

De spanning van de voorstelling wordt echter te vaak onderbroken door gehannes met grote houten decorelementen die aan grafkisten doen denken en door slordige overgangen in de sfeer. Dan zie je ineens de repetitieruimte erdoorheen, bijvoorbeeld in hoe de spelers open ruimtes opvullen. Daar had de regisseur scherper moeten zijn. Ook zijn enkele scènes te clichématig opgezet.

Dat neemt niet weg dat als Verduin iets strenger is voor zichzelf en voor haar spelers, deze voorstelling zich zomaar van aardig naar goed kan ontwikkelen. Ze toont lef door met zo’n beeldende voorstelling af te studeren en weet net als Boukje Schweigman en Susanne Kennedy – naar wie ze overduidelijk goed gekeken heeft – overtuigend een eigen, weirde wereld op het toneel te zetten.

(foto: Coco Duivenvoorde)