FC Bergman ziet het graag groots. Voor hun Van den Vos van vorig seizoen waren verschillende dagen nodig om een waar zwembad op het podium te bouwen. Voor 300 el x 50 el x 300 el werd een heel dennenbos aangelegd. Beelden, grootse beelden, zijn de belangrijkste troef van dit gezelschap dat onderdak heeft bij het Toneelhuis. Veel geld gaat er naar decors. Ook in hun nieuwe voorstelling Het land Nod. Deze keer speelt het decor zelf de hoofdrol en pretendeert het verder geen diepgang zoals in sommige vorige stukken. Van den Vos was groots qua vorm, maar leeg qua spel en inhoud. Het land Nod laat een museumzaal zien waarin de spelers figuranten zijn.

Je betreedt de Rubenszaal van het Koninklijk Museum voor Schone Kunsten (Antwerpen). Het is niet de echte zaal. Die is in renovatie. FC Bergman had graag daar ter plekke gespeeld, maar dat kon niet uit veiligheidsoverwegingen. Dan maar de museumzaal naar het theater brengen; of beter: naar een grote ruimte, want de museumzaal past niet in een gewoon theater. De replica is op ware grootte en hoogte gebouwd, met met parketvloer en sierlijsten tegen het plafond. Je neemt plaats op een tribune. De bezoeker wordt toeschouwer.

De zaal is klaar voor renovatie. Er moet nog één werk van Rubens worden weggevoerd, De Lanssteek. Een erg groot doek, te groot voor de entreepoort tot de zaal. Het museumpersoneel komt daar pas achter als ze op de ladders staan om het schilderij af te nemen. Pogingen van de chef om het werk naar buiten te krijgen, vormen de rode draad van de woordloze voorstelling. Hij probeert het met een zaag, een moker, met dynamiet, en zo veel meer. Slapstick verzekerd. Daartussendoor zwalken museumbezoekers. Het is een komen en gaan. In die zin is de titel Het land Nod wel tekenend. Het verwijst naar het land waarheen Kaïn na de moord op Abel trekt, ’ten oosten van Eden’ zoals in Genesis staat. Nod is Hebreeuws voor zwervende, en met het land van Nod wordt dan niet direct een plek bedoeld, maar wel het doelloos de wereld in trekken.

De chef van het museumpersoneel heeft dan wel een doel, namelijk dat schilderij buiten zien te krijgen, maar dat is het dan ook. De zaal is de plek voor doellozen. Een doorweekte man kleedt zich uit; een vrouw in volle bewondering voor De Lanssteek moet plassen en heeft last van epileptische aanvallen; Japanse toeristen nemen een selfie voor het doek; er komt iemand zonnen en kamperen; er wordt gerookt, er wordt gedanst, enzovoort.

De suppoosten en Jezus vanaf zijn kruis zien het met lede ogen aan. Christus zal dadelijk van het kruis worden genomen en in ons geval is het de bedoeling dat hij de zaal verlaat. En de museumzaal, die ondergaat dat alles, seizoen na seizoen, een lakei laat op gepaste tijden wat dorre bladeren vallen, gooit wat sneeuw op een hoopje, strooit wat bloesem rond. Het wordt oorlog en vlakbij is er een bombardement. Het schokt, er is veel rook, mensen zoeken met dekens een schuilplaats. En gaan dan weer weg, om plaats te maken voor andere bezoekers. Wanden bladderen af, bloedrood kleurt de laag eronder. Het wordt dringend tijd voor een serieuze opknapbeurt.

FC Bergman is eclectisch te werk gegaan. Een vleugje Castellucci, een stevig danspasje à la Pina Bausch en andere dansgrootheden, verrassende verdwijntrucs à la Jakop Ahlbom, een pasje Tati, surreële absurditeit à la Orkater, en heel veel slapstick uit de stomme films, inclusief het zwalpend hangen op een gevreesde hoogte. Heel soms glijden de spelers uit over hun meligheid en worden vondsten langgerekt, maar meestal zit hun timing goed. Nu de voorstelling ingespeeld is, kent ze vaart en een prettig ritme, en laten de spelers zonder tekst zien wat ze in hun mars hebben. Ik kan alleen maar constateren dat het gezelschap veel beter is in humoristische producties dan in hun pretentieuze melodrama’s.

Foto: Kurt Van der Elst