Dat is mooi aan de voorstelling La Paloma, dat de drie Grote Dames van het Nederlandse toneel zich weinig gelegen laten liggen aan enige vorm van status quo. Als Ingeborg Elzevier zich op haar mooist wil kleden, komt ze op in een volkomen verkeerde zwarte jurk. Kitty Courbois draagt een felrood joggingpak dat pijn doet aan je ogen. Alleen Sigrid Koetse heeft aanvankelijk de allure van een diva. Maar ook zij ontkomt niet aan haar ontluistering.

In de nieuwe komedie van Bert Edelenbos, geregisseerd door Gerardjan Rijnders, is theatrale allure beslist niet aan de orde. De voorstelling begint met even verrukkelijk als gezegend gezeur van Ingeborg Elzevier over de zon die in mei ‘al kracht’ heeft. Zij en haar zus, gespeeld door Kitty Courbois, brengen de zomer door in hun huisje in het bospark Licht en Lucht. Het is er vredig, de vogels fluiten, ze kunnen zoveel wijn drinken als ze willen. Het fraai geschilderde decor, ontworpen door Leon van Boxtel, geeft met groene en gele vlekken, waar het zomerhuisje zich zwart tegen aftekent, goed de suggestie van een ideale plek. Totdat de derde zuster, Sigrid Koetse, haar glorieuze entree maakt. In witte bontmantel, in de voorjaarshitte. Ze leeft in Griekenland, maar er is iets gaande in haar leven: ze is gekomen voor een second opinion. Wat die behelst, geeft ze pas aan het slot prijs.

Edelenbos rijgt in La Paloma de scènes losjes aaneen, een beetje à la Tsjechov. De verwijzingen naar maar liefst drie van zijn stukken ligt voor de hand, en dat geeft een interessante toneelhistorische dimensie. De ‘drie zusters’ heten nu Tilly, Bep en Rita. Er is een jonge, bevlogen vierde speler, Niels Quist als Daan, die lijkt op Kostja uit De meeuw. En dat de zomerhuisjes moeten verdwijnen voor een winstgevend bungalowpark, dat is De kersentuin. In de jaren tachtig bracht Rijnders een even aardse als omstreden regie van De drie zusters. Beroemd rekwisiet daarin was de knalrode Brabantia-keukenuitzet in plaats van de weemoedige samovar. Nu draagt Sigrid Koetse een knalroze beautycase met zich mee als een kostbaarheid.

Hecht doortimmerd is de komedie niet, integendeel. Edelenbos knoopt lang niet alle lijnen samen en laat een noodlottig onweer aan het slot voor een finale zorgen. Dat hindert niet. Soms hindert wel dat de tekst grenst aan het provocatief banale, zoals het nogal vaak herhaalde, dubbelzinnige ‘schimmel’ en variaties daarop. Waar het om draait is dat de drie actrices ieder hun kenmerkende stijl hebben. Elzevier is de perfecte comédienne die met een enkel gebaar of een lege, wegstarende blik meteen effect sorteert. Courbois geeft aan haar personage een onheilspellend, raadselachtig accent. En Koetse is de toneelkoningin bij uitstek. De onstuimig acterende Niels Quist valt misschien uit de toon, maar hij brengt wel, net als Kostja, de moderne tijd de voorstelling binnen. En dankzij zijn rol besef je opeens dat deze drie zusters eigenlijk de hedendaagse wereld nauwelijks aankunnen. Bovendien zijn ze, alledrie, in gevecht met de ouderdom. Vooral Elzevier en Courbois verwijten elkaar beginnende dementie. De komedie krijgt hierdoor een nauwelijks merkbare tragische ondertoon.

Foto: Ben van Duin