Als ik artistiek leider van de Philharmonie Zuidnederland was, zou ik de jonge Vlaamse dirigent Karel Deseure maar goed in de gaten houden, want die jongen heeft talent. Hij bleek welbeschouwd de redding van La Bohème, een nieuwe productie van Opera Zuid. Het is verreweg een van de betere producties die het gezelschap, dat recent een kritische beoordeling van de Raad voor Cultuur kreeg, de afgelopen jaren presenteerde.

Hoe breng je anno 2016 een operahit als La Bohème, met weinig financiële middelen, geloofwaardig op de bühne? Met die vraag worstelde regisseur Waut Koeken en de voorstelling wekt niet de indruk dat hij een antwoord op die vraag heeft gevonden. Hij bleef met zijn regie dicht bij het libretto: focuste zich op het nooddruftige kunstenaarsbestaan van dichter Rodolfo, schilder Marcello, filosoof Colline en musicus Schaunard. Het is lijden voor de kunst en wanneer aan het slot wanden vol poëzie oplichten en het gedichten regent terwijl Mimi sterft, is de boodschap wel duidelijk: alle kunst is uiteindelijk vergeefs. Een open deur natuurlijk, maar op zich best passend bij La Bohème.

Het probleem zit hem vooral in de theatrale uitwerking, of beter gezegd: het gebrek daaraan. De uitwerking van de verhaallijn is flinterdun en biedt weinig verrassingen. Alles moet vanuit de kracht van de personages komen en die hebben daar (op Rodolfo na) net te weinig acteertalent voor in huis. Of in elk geval is dat nog niet voldoende ontwikkeld, omdat het veelal jonge zangers betreft. Door het gebrek aan een sterke personenregie kwam het acteren allemaal nogal wat stijfjes en clichématig over. Het verlies van een geliefde, het proces van loslaten: dat zijn gevoelens die je helemaal niet dramatisch hoeft aan te dikken om ze geloofwaardig te maken. Als je dat wel doet, leidt dat al snel tot overacting.

En waarom stouwde Koeken het podium in de eerste akte zo vol met schildersezels en schilderijen dat de zangers nauwelijks meer plek hadden om nog te bewegen? Dat werkt averechts. Zeker als je in de daarop aansluitende caféscène je toevlucht neemt tot een massa mensen op het podium, die ook nog eens rare danspasjes moet maken. Op dat soort momenten glijdt de voorstelling onderuit tot het niveau van een schoolmusical. En dan hebben ik het nog niet eens gehad over dat rare postmodernistische allegaartje van kostuums. Musetta in een jaren-vijftig-mantelpakje: het is wel de meest clichématige manier om je voorstelling te actualiseren.

Vocaal bleef het ook behelpen. Maar ja, waar vind je nou een jonge zangeres die de zware rol van Mimi echt aankan? Dat is zoeken naar een speld in een hooiberg. De stem van Héloïse Koempgen-Bramy was in elk geval veel te dun. Eigenlijk was de enige die in deze solistencast echt vocaal en theatraal overtuigde Adriano Graziani als Rodolfo. Hij was de enige die loskwam van de noten en van het spel. De redding kwam dan ook vanuit de bak, waar de jonge Vlaming Karel Deseure een topprestatie neerzette. Hij stond soms als een jonge hond te dirigeren, wat zo nu en dan tot veel te snelle tempi leidde, waardoor de veerkracht van Puccini’s muziek wat verloren ging. Op die momenten gaf hij de partituur te weinig ruimte om te ademen en dat heeft Puccini’s muziek wel nodig, maar dat is een detail. De dramatische intensiteit die op het podium ontbrak, kwam met bakken uit het orkest. Elke noot van de Philharmonie Zuidnederland straalde en gloeide. Prachtig, zo intens kan Puccini klinken.

Foto: Morten de Boer