Nu Dansgroep Amsterdam ter ziele is, heeft Krisztina de Châtel haar eigen organisatie ingericht. Stichting Imperium bewaakt  haar erfgoed. Onder de noemer De Châtel Sur Place produceert ze. Krisztina’s keuze kwam tot stand met ondersteuning van het Amsterdamse Fonds voor de Kunst en is een programma dat vijf relatief jonge choreografen ondersteunt.

De Châtel lijkt op weg naar de oprichting van een eigen productiehuis, maar eerlijkheid gebiedt te zeggen dat jonge choreografen altijd al in haar vizier waren. Het zijn inspanningen die overigens gewaardeerd mogen worden in een periode dat op de infrastructuur voor jonge makers drastisch is bezuinigd. Maar waarom niet samenwerken in de stad op dat vlak, zoals in andere steden gebeurt? Opnieuw overheerst de autonomie in Amsterdam. Afijn, Krisztina’s keuze mag er wezen. Het programma is aantrekkelijk en toont vijf zeer uiteenlopende signaturen.

De avond vangt aan met een solo van Cecilia Moisio, geen onbekende in het Nederlandse danslandschap. Ooit danste ze nog bij het gezelschap van De Châtel. Niet lang geleden scoorde ze hoge ogen met haar duet Juxtapose. In It is not you/it’s me zet Moisio zoals in al haar stukken direct hoog in. Ze kiest voor een smalle witte loper waarop ze in haar bronskleurige rok en witte shirtje voortdurend van voor naar achter beweegt. Tegen de achterwand zet ze een microfoon waarin ze regelmatig een woord van haar solo isoleert, dat later herhaald wordt via de soundscape. De solo is een interactie tussen tekst en beweging. Steeds als Moisio naar voren beweegt, heeft ze een nieuw excuus voor het verbreken van de relatie, op een gegeven moment valt ze zelfs in herhaling. De stellingen gaan gepaard met de nodige zelftwijfel. Een ronde draai, een val, een elleboog- of vuistbeweging, de dans illustreert een emotionele slagveld.

Het meest traditionele werk van de avond is de solo van De Châtels artistiek assistent Chris Tandy. In A modern virus laat Tandy zich inspireren door de ritmische pianoklanken van Sergej Prokofjev. Draaiende heupen, wiekende armen; veel van de bewegingen zijn circulair. Enigszins voorspelbaar eindigt het stuk dan ook letterlijk in een cirkel van licht, waarin de circulaire beweging naar binnen slaat en psychologie wordt. De derde solo, Antrop, is van choreograaf Melissa Ellberger, die de confrontatie aangaat met Yves Kleins performance Antropometries uit 1960.Een wezentje komt op met een gieter, beweegt staccato en heeft iets van een stripfiguur. Op de achtergrond is een continue, monotoon elektronisch geluid te horen. Aangekomen op een eiland van plastic giet het figuurtje de blauwe verf over zich heen, baadt het in de vloeistof en wikkelt het plastic flappen als een jurk om het eigen lichaam om er vervolgens in te verdwijnen. Het beeld is mooi, de solo nog een aanzet. De connectie met Kleins werk wordt niet uitgewerkt, daar is iets meer voor nodig dan blauwe verf.

De meest intrigerende al reeds bestaande solo komt van de Grieks-Duitse choreograaf Kat Válastur, ze kiest voor kale setting met TL-lampen en laat zich leiden door teksten van de filosoof Braudrillard en het personage Cassandra uit de Griekse mythologie. Haar solo uit 2008 vangt aan met slow motion bewegingen die worden onderbroken, alsof de danseres in het licht van een stroboscoop staat. Vervolgens maakt het lichaam stotende en pompende bewegingen. Muziek en beweging sluiten nauw op elkaar aan, Válastur lijkt wel een emotioneel beladen machine. Elke beweging wordt nauwkeurig uitgevoerd. Steeds opnieuw onderzoekt de choreografe een bepaalde sensatie in het lichaam en wel op zo’n geconcentreerde en secure wijze  dat het invoelbaar wordt  en je als toeschouwer langzaam meebeweegt. Na een black out danst ze uiteindelijk naakt in het flitslicht van een stroboscoop.

Nadat twee lampen indringend in het publiek schenen, komen vier vrouwen op met wit geverfde lippen, fluoriserende gympies en een nepleren bikinitenue. Met hun benen wijd open bewegen ze op en neer op de vloer, unisono ademend op de maat. Af en toe wordt het ritme onderbroken voor iets wat niet gedefinieerd wordt en hen even van hun stuk brengt. Begeleid door pompende muziek bewegen de vier in sensuele poses op het publiek af, om op commando even later van hun polsversiering een zweepje te maken en eindeloos te zwaaien.

De Tsjechische Eva Susova, net afgestudeerd aan de Amsterdamse Dansacademie, heeft een wel heel merkwaardig uitgangspunt genomen voor haar kwartet.  Het is alsof we naar een slechte pornoshow kijken van een verweesd clubje pin-upgirls.  Hun zweepslagen worden steeds kleiner en zwakker tot er een futloze, verveelde aftrekbeweging overblijft. Geestig is deze  bizarre choreografie. Eindelijk is dan ook duidelijk waar het affichebeeld vandaan komt van de man met het ontblote bovenlijf en de dichtgeknepen hand voor zijn gulp. De Châtel heeft een opmerkelijk beeld gekozen voor het werk van haar jonge troupe. Maar de avond mag ze in haar zak steken, genieten was het van vijf totaal verschillende dansbenaderingen.

Foto: Sigel Eschkol