Van het sprookje over Klein Duimpje bestaan verschillende versies. Zo kennen we Klein Duimpje de wereld in, waarin een mannetje niet groter dan een duim door zijn vader wordt verkocht aan marktlui, maar via de maag van een koe en een wolf weer huiswaarts keert.

In de bekendere versie Klein Duimpje en de reus wordt Klein Duimpje met zijn oudere broers en zussen door hun vader in het bos achtergelaten omdat er te weinig eten is. Het slimme ventje vindt de eerste keer de weg terug door steentjes achter te laten, maar de tweede keer strooit hij broodkruimels die door de vogels worden opgegeten. Jeugdtheatergezelschap Het Filiaal koos uit alle versies de variant die Wim Hofman in 1991 schreef en bestempelde het als Klein Duimpje, het echte verhaal.

Hofman pakt in zijn boek het sprookje op bij de hongerige kinderen die in het bos worden achtergelaten. Klein Duimpje, een schattig maar stoer jochie dat nog flink duimt (goede regievondst), wordt met zijn broer en zus in het bos achtergelaten. Moeder is overleden en vader is een norse vent die het niet langer kan aanzien dat hij zijn kinderen niet kan voeden. Eenmaal in het bos verwachten de broer en zus, net als het publiek dat bekend is met het sprookje, dat Klein Duimpje wel steentjes of brood heeft achtergelaten. Maar nee, dat is hij vergeten…

Artistiek leider en regisseur Monique Corvers bewerkte het verhaal al eerder tot een theatervoorstelling, maar pakt het nu groter aan met haar vaste samenwerkingspartner, de Hongaars-Canadese componist Gábor Tarján. Het toneel wordt gedomineerd door een halfronde houten heuvel met een deurtje erin, met daarachter een paar metershoge bossen dik wit touw. Drie acteurs spelen blootsvoets in lichtblauwe vodden en twee muzikanten bewegen zich tussen hen door.

Klein Duimpje mag dan niet zo slim zijn geweest om een spoor achter te laten, hij is wel degelijk de dapperste van het stel. Na een lange wandeling door het bos komen ze uitgeput aan bij het huis van een reus. De reuzenvrouw laat hen stiekem binnen en verstopt hen in de kelder. De ellendige reuzenkinderen hebben dit gezien en beginnen een gevecht, maar verliezen en eindigen zelf in de kelder. Terwijl Klein Duimpje en zijn broertje en zusje in het bed van de reuzenkinderen liggen te slapen, slacht de reus per ongeluk zijn eigen kinderen. Klein Duimpje steelt vervolgens de zevenmijlslaarzen van de reus en met z’n drieën vluchten ze het bos in. Ze gaan nooit meer naar huis en kunnen veilig verstopt in de laars overal heen waar ze maar willen, zingen ze in een aanstekelijk meerstemmig slotlied.

Corvers laat het vrij simpele maar spannende verhaal op verschillende manieren vertellen. Alle personages worden door de drie acteurs gespeeld, die moeiteloos van personage wisselen door een net iets andere houding aan te nemen, een vuig lachje of gek stemmetje op te zetten of door een pruik met een paar uitstekende dreadlocks op te doen. De dialogen van de personages worden afgewisseld met een verteller die beschrijft hoe het verhaal verdergaat, instrumentale intermezzo’s en liedjes. Met een viool of een strijkstok over een zaag wordt de spanning versterkt. Opeens worden een krakend deurtje en piepende voetstappen wel heel echt, wat de jonge kinderen in de zaal doet huiveren van spanning.

Het levert een grappige en enorm tot de verbeelding sprekende voorstelling op. Met simpele vondsten weet Corver diverse en soms haast filmische scènes op te roepen. Zo wordt de barre tocht die de drie door weer en wind maken levensecht door de schrille klanken van de strijkstrok, ijzig blauw licht en rillende acteurs die zelf hun kleding laten wapperen in de ‘wind’. De hoge rijen touw vormen moeiteloos een verlaten bos, en een enorme deken laat je meteen geloven dat Klein Duimpje in het bed van de reuzenkinderen ligt.

Het Filiaal, ook in de nieuwe kunstenplanperiode bestempeld als jeugdtheaterinstelling in de Basisinfrastructuur, zet met deze voorstelling een geslaagd muzikaal sprookje neer.

(foto: Joris van Bennekom)